Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Noodwet Ouderdomsvoorziening 3

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Noodwet Ouderdomsvoorziening 3

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Voor zover betreft de aanspraak op uitkering treedt de wet in werking op 1 October a.s. De eerste uitkering zal dus betrekking hebben op de maand October en vermoedelijk niet vóór het einde dier maand voldaan kunnen worden. Inmiddels bestaat de gelegenheid een aanvrage in te dienen, teneinde voor deze uitkeringen in aanmerking te komen. De wijze waarop deze aanvragen behandeld worden, is niet in alle plaatsen precies hetzelfde, maar uiteindelijk worden alle aanvragen behandeld door een Commissie van onderzoek. De conclusie, waartoe de Commissie van onderzoek komt, wordt doorgegeven aan den Raad van Arbeid en deze beslist of de uitkering zal worden ontvangen. Mocht de Raad van Arbeid ten onrechte een uitkering weigeren, dan kan aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank verzocht worden, de gegeven beslissing te herzien, Voor een uitkering komen in aanmerking allen die op 1 October 1947 65 jaar of ouder zijn.
Iemand die vóór 1 October 1950 65 jaar wordt kan een aanvrage indienen, zodra hij dien leeftijd bereikt heeft.
Mocht iemand verzuimd hebben, vóór 1 October a.s. een aanvraag in te dienen, hoewel hij daarvoor thans reeds in aanmerking komt, dan kan hij ten alle tijde alsnog een aanvraag in dienen. Wil men recht hebben op een uitkering, dan is echter het bereikt-hebben van de vereischte leeftijd zonder meer nog niet voldoende.
Nodig is, dat men niet zelf door het uitoefenen van nering of ambacht, of hoe dan ook, door het verrichten van arbeid in zijn levensonderhoud voorziet. Verder is nodig dat het jaarlijks inkomen blijft beneden een bepaalde grens, die voor verschillende gemeenten enigszins uiteenloopt. Bij de grote gemeenten (klasse I) moet het inkomen van ongehuwden liggen beneden ƒ875,— en voor gehuwden beneden ƒ1375,—. In de kleine gemeenten (klasse V) moet het inkomen liggen resp. beneden ƒ675,— voor ongehuwden en ƒ1075,— voor gehuwden. Voor gemeenten van de andere klassen liggen de bedragen daar tussenin.
Over het algemeen zal het weinig moeite opleveren om na te gaan, hoe groot iemands inkomen is. In een paar gevallen kan de situatie iets ingewikkelder worden. Zo b.v. bij bezit van vermogen, buiten bedrijf of beroep. In dit geval moet van het vermogen de verkoopwaarde worden vastgesteld voor ongehuwden op 8% en voor gehuwden op 6%.
Het doet hierbij dus niet terzake, hoeveel het zuiver inkomen in werkelijkheid bedraagt. Voor degenen, die thans reeds uitkeringen genieten ingevolge de Ouderdomswet of de Invaliditeitswet moet slechts worden rekening gehouden met het grondbedrag.
De verhogingen, die inmiddels werden toegekend, moeten niet worden meegerekend, omdat zij ter zijner tijd zullen komen te vervallen.
Mocht iemand recht hebben op kost en inwoning, dan moet ook dit recht worden meegerekend voor de bepaling van het inkomen, Voor de waarde van dit recht zijn bedragen vastgesteld.In gemeenten van de eerste klasse wordt b.v, vrije kost gesteld op ƒ500,— en vrije woning op
ƒ200,—. In de gemeenten der andere klassen zijn deze bedragen lager.
Zoals reeds werd meegedeeld, telt niet als inkomen mee een recht op onderhoud, dat ouders kunnen doen gelden tegenover hun kinderen en ondersteuning, die wordt ontvangen van kerkelijke of particuliere instellingen van weldadigheid.
Bij de vaststelling van de uitkering, waarop men aanspraak heeft, wordt met dit inkomen rekening gehouden, in dien zin, dat de helft van dit inkomen in mindering wordt gebracht op de vastgestelde uitkeringen. De uitkeringen zijn ook weer verschillend voor de grotere en kleinere gemeenten. In de gemeenten der eerste klasse kan de uitkering bedragen ƒ936,— per jaar; in die van de 5e klasse ƒ792,— per jaar, d.w.z. indien generlei eigen inkomen bestaat. Eigen inkomen van ƒ50,— of minder per jaar wordt buiten beschouwing gelaten. Bezit wordt in een enkel geval eveneens buiten beschouwing gelaten, zo wordt b v. geen rekening gehouden met de waarde van meubilair en kleren, die iemand heeft, terwijl ook gouden en zilveren sieraden niet meetellen, zolang de waarde minder is dan ƒ2000,—. Tenslotte moge een voorbeeld gegeven worden van de wijze waarop een uitkering kan worden berekend.
Neem aan, dat de uitkering moet worden vastgesteld voor een gehuwd man, die ingevolge de Ouderdomswet tesamen met zijn vrouw een uitkering ontvangt van ƒ5,— per week of ƒ260,— per jaar (de verhoging, die thans worden ontvangen tellen niet mee), terwijl hij bovendien een huis bezit, dat wordt verhuurd en waarvan de verkoopwaarde moet worden gesteld op ƒ8000,—. Voor de becijfering van het inkomen moet de opbrengst van het huis nu gesteld worden op 6 % of ƒ480,—. Het totale eigen inkomen beloopt dus in dit geval ƒ740,—. Dit inkomen wordt nu naar beneden afgerond tot ƒ700,— en de helft hiervan of ƒ350,— komt in mindering op de maximale uitkering, die zoals we zagen, voor gemeenten van de eerste en van de vijfde klasse resp. beloopt ƒ936,— en ƒ792,—, In de eerste klasse zou dus de uitkering bedragen ƒ586,— en in die van de vijfde klasse ƒ442,—. Echter mag het eigen inkomen, hiervoor becijferd op ƒ740,—, tezamen met de te ontvangen uitkering niet overschrijden de inkomensgrenzen, waarboven geen uitkering ontvangen wordt.
In ons geval bedroeg het eigen inkomen ƒ740,—. Tezamen met de voorlopig becijferde uitkering voor de eerste klasse bedraagt dit ƒ1326,—, zodat de inkomensgrens van ƒ1375,— niet wordt overschreden, en de uitkering voorlopig kan gehandhaafd blijven op ƒ586,—.
Voor de vijfde klasse bedraagt dit eigen inkomen, vermeerderd met de voorlopig becijferde uitkering van ƒ442,— een bedrag van ƒ1182,—.
Dit is meer dan de vermelde inkomensgrens van ƒ1075,—. Daarom moet in dit geval de voorlopig becijferde uitkering worden verminderd met het verschil van ƒ1182,— en ƒ1075,—, of wel ƒ107,—.
De uitkering moet in dit geval voorlopig gesteld worden op ƒ335,—. Omdat de uitkeringen maandelijks voldaan worden, worden deze bedragen echter naar boven afgerond tot een veelvoud van  ƒ12,—, de becijferde uitkeringen moeten dus gesteld worden op resp. ƒ588,— en ƒ336,— per jaar.
Deze becijfering betrof een zeer eenvoudig geval, maar maakt wellicht toch aannemelijk, dat de vaststelling der uitkering soms tamelijk ingewikkeld kan worden.
Met deze becijfering worden de betrokkenen echter niet zelf belast. Zij behoeven slechts het tamelijk uitvoerige aanvraagformulier in te vullen, waarna bewerking van de verschafte gegevens geschiedt door de Raden van Arbeid. Alleen wanneer iemand het resultaat der berekening wil controleren, zal hij ook zelf een becijfering in de geest van het voorafgaande moeten opzetten.

Amsterdam.
Versteeg.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1947

De Wekker | 4 Pagina's

De Noodwet Ouderdomsvoorziening 3

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1947

De Wekker | 4 Pagina's