Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De schoonste naam (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De schoonste naam (II)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Barnabas ging uit naar Tarsen om Saulus te zoeken, en als hij hem gevonden had, bracht htj hem te Antiochië. En dat de discipelen het eerst te Antiochië Christenen genaamd werden. Handel. 11:25 en 26B. Maar waarom wordt gij een Christen genaamd? Vr. 32 Cat.

Tarsen!
Gij weet, dat was Saulus’ geboorteplaats en ieder weet het, men kan zwerven op aarde, waar men wil, maar onze geboorteplaats heeft altijd een apart hoekje in ons binnenste; Zoodra wij op de straten van onze stad of van ons dorp, of zelfs gehucht of eiland wandelen, waar wij het levenslicht hebben aanschouwd en waar wij als kind hebben gespeeld en tot jongeling of jongedochter zijn opgegroeid, spreekt alles ons anders toe, dan wanneer wij ergens elders de schreden zetten.
Wij weten, uit hetgeen wij reeds gelezen hebben, dat Saulus niet veilig was noch in Damascus, noch in Jeruzalem.
Hij is nu gevlucht uit Jeruzalem en heeft zijn geboortestad Tarsen bereikt.
Er waren al wat jaren voorbij gesneld, sinds den dag dat hij derwaarts zijn voet had gericht. Wat was het al lang geleden, dat hij zijn geboortestad had weergezien. Vóór jaren had hij haar verlaten om naar Jeruzalem te gaan, om in de school van Gamaliël tot Rabbi te worden opgeleid.
Thans keert hij naar Tarsen weer, en hij heeft twee scholen doorlopen, maar de laatste was de beste. In de School van Gamaliël zou hij het niet verder gebracht hebben dan Rabbi onder de Joden; in de school van Jezus, die hem is ontmoet op Damascus weg, is en wordt hij gevormd tot Apostel der heidenen. Het Judaïstisch particularisme moet hier onderdoen voor het Universeele Evangelie, waarvan hij de drager zal zijn om te vertolken: hierin is noch Jood noch Griek, noch besnijdenis, noch voorhuid, noch Barbaar, noch Scyth, noch dienstknecht, noch vrije, maar hier is Christus alles en in allen, „Hoe herinnert die School van Jezus hem aan de ure, toen de eerste les werd ontvangen, en de leerling, gebogen aan de voeten van den grooten Leeraar bad: Heere, wie zijt Gij, Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal?”
Daar zijn vele jaren vervlogen, sinds die veel beteekenende ure in Saulus’ leven had geslagen, maar er is in zijn leven als Apostel der heidenen nog zoo weinig verandering gekomen. Wat meent ge, dat Saulus, dit uitverkoren vat, niet eens ernstig gepeinsd zal hebben, wanneer dan toch eindelijk eens zal komen de dag, waarop het woord van zijn Koning zal worden vervuld: Ik zal U tot Heidenen henenzenden.
Het schijnt wel, alsof hij tot werkeloosheid zal zijn gedoemd, in plaats dat hij kan uittreden op den grooten wereldakker, die „zending” wordt genoemd.
Het eene jaar na het andere gaat voorbij en nu toeft hij al weer een viertal jaren te Tarsen, maar geen stem noch opmerking is het eenige, dat Saulus kan noteeren in zijn dagboek.
Het schijnt wel, of hij een vergetene door Jezus, inplaats van een strijder voor Jezus zal worden.
Wie immers de Handelingen leest komt sterk onder den indruk, dat Saulus in de stad Tarsen in het geheel niet op den voorgrond is getreden. Was dat toch het geval geweest, zoo zou niet zoo uitdrukkelijk in de Handelingen staan opgeteekend, dat Barnabas naar Saulus moest zoeken, en eerst nà zoeken en vragen en informeeren hem daar heeft gevonden.
Geeft dit niet de indruk, dat Saulus in Tarsen in alle stilte zijn jaren zag voorbij gaan, en geheel onopgemerkt zijn tijd in die stad heeft doorgebracht? Wij zouden geneigd zijn om te gaan klagen over zooveel kostbaren tijd, die hier schijnbaar zoo nutteloos voorbijging.
Moet dat nu nog langer duren? Arabië en de driejarige afzondering aldaar heeft reeds zooveel tijd gevraagd. Moeten nu in Tarsen de jaren wegrollen, en hij met de jaren?
Gods wegen worden nu nog al raadselachtiger met dezen held, die als een machtig werktuig in Gods hand zoo goed op het slagveld der wereld kon gebruikt worden, en die tot stil zitten en wachten wordt geroepen.
Maar weet gij en hebt gij het al geleerd, dat „stille zijn” „stille zijn onder God” de hoogste activiteit der ziel is, en dat men een held in het geloofsleven moet wezen om werkelijk „stil” te worden?
Wij zijn in den regel zoo haastig, zoo voortvarend. Wij helpen den Heere zoo graag een handje en wij hebben het mooie spreekwoord „bid en werk”, maar wij accentueeren het laatste dikwerf veel meer, dan het eerste.
Wat kunnen wij prachtig spreken en preeken over die nooit feilende Voorzienigheid Gods, en wat staat het er rustig in die Catechismus, dat alle dingen van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen, maar wanneer wij zelf in die leerschool moeten, hoe is het dan vaak met ons gesteld?
Welk een adeldom der ziel vertoont mij hier in Tarsen deze Saulus!
Hij dringt zich zelf niet naar voren. Hij verhoovaardigt zich niet op zijn extra ordinaire roeping. Hij kiest geen eigen wegen noch bouwt een eigen „kerkje”, maar hij wacht en wacht tot ’s Heeren Kerk hem zal roepen. Hij verstaat het woord, dat veel te weinig door onze Ambtsdragers wordt verstaan en beleefd; door de gemeente en mitsdien door God Zelf tot dit werk geroepen.
Daarbij komt nog iets.
Tarsen is weer anders dan Arabië. Ik bedoel dit niet in natuurlijke gesteldheid, want dat spreekt vanzelf, dat de woestijn van Arabië niet vergeleken kan worden met een niet „onvermaarde stad” als Tarsen.
Maar Tarsen is de plaats, waar de familie van Saulus woont. Hij is er geboren. Hij heeft er zijn ouders en zijn verwanten. Heel die familiekring heeft het deze jeugdige afvallige niet gemakkelijk gemaakt. Wat meent ge, zou het Saulus ontbroken hebben aan vele verleidende stemmen, die hem terug wilden brengen tot het Jodendom? In een van zijn brieven schrijft de Apostel, dat hij alle dingen schade en drek heeft geacht om den uitnemenden rijkdom der genade in Christus.
Wie weet, speelt dan niet voor zijn aandacht dit vier- of vijfjarig verblijf ia zijn geboortestad, toen allicht allerlei aanlokkelijke voorstellen hem zijn gedaan, maar niets en niemand hem kon aftronen van de volheid der zaligheid, die A]n ziel in den Heere Jezus had ontdekt.
De oogen, die eens omhoog en vooruit hebben gezien, kunnen niet meer terugzien en hier geldt het woord van den Tarser: vergetende hetgeen achter is, en mij uitstrekkende, naar hetgeen voor is, jaag ik naar het wit van den prijs der roeping Gods, die van boven is.
Wat zijn Gods wegen langzaam, maar wat zijn ze goed!
Het is een herinnering aan het woord: Ik weet, O Heere, dat bij den mensch zijn weg niet is, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt.”
De wonderboom van Jona heeft een ander proces dan de eik, die slechts na jaren zijn hoogte en zijn kruin verkrijgt. De eikeboom moge langzaam groeien, hij houdt ook langer stand en blijft ook jaren leven.
Zoo gaat het steeds in het Koninkrijk Gods.
Al vorderen wij niet met den dag, al klimt ons geloofsleven niet met de week, al gaan wij vaak zuchtend en klagend en strijdend den weg, — laten wij het alles niet als verlies aanmerken, want het zijn de wegen en de middelen, waarvan God Zich bedient om ons hart te zuiveren, om ons geloof te stalen, om onze voeten te schoeien met al meer bereidheid van het Evangelie des vredes.
Ook in de duistere gangen van ons leven vallen lichtstralen van omhoog en moeten zelfs Saulus’ bloeddorstige vervolgers, die hem uit Jeruzalem verdreven, nog mede werken om hem nog heerlijker en krachtvoller tot zijn zendingstaak te vormen. Zoo leeren wij van alles afzien om dapperder te staan in het midden van wereld en satan.
Gods Geest leert ons in zulke wegen den moed des geloofs, waarvan de apostel later schreef, „wij hebben dan altijd goeden moed.” Deze geestelijke moed leert afzien van het schepsel en opzien tot den Heere alleen.
Daarom zult gij in het leven van dezen Tarser telkens ontdekken die ontembare moed, die van kinderen maakt helden, die alles durven tot sterven in God toe.
Saulus was in Tarsen alleen. Hij was bijna niet te vinden. Maar de Heere verloor hem niet een oogenblik uit het oog.
Mijn oog zal op U zijn, is hier wel van verheffenden zin.
Hier in Tarsen heeft ook de adel van het kindschap Gods in dezen Saulus geblonken, ook al werd hij dan door de massa niet geacht maar veracht, niet geprezen, maar gesmaad. Maar de volheid van den Christus maakte hem sterk en getrouw om met rustigen gang door het leven te stappen, wachtend op het groote oogenblik dat de Koning, Zijn Koning, hem zal roepen tot de taak, die hem wacht.
Het is hier een erf al roepstem om het woord van den dichter te herhalen: Wacht op den Heere- en zijt sterk, en Hij zal Uw hart versterken, ja wacht op den Heere.

A. (Apeldoorn), S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1948

De Wekker | 4 Pagina's

De schoonste naam (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1948

De Wekker | 4 Pagina's