Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nauwelijks zalig

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nauwelijks zalig

En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddelooze en zondaar verschijnen.1 Petr. 4:18.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Advent . . . Hij komt . . . de Zaligmaker.
„Zaligmaker” is de inhoud van de kerstboodschap: dat U heden geboren is de Zaligmaker.
„Zalig worden” moet de inhoud van ons leven wezen, zal de kerstboodschap voor ons van eeuwige waarde zijn.
Zalig worden!
Hoe noodzakelijk is dat voor ons allen.
Door de zonde werden wij allen rampzalig, hebben wij God verloren, de eeuwige heerlijkheid, de eeuwige zaligheid verloren. Door de zonde liggen wij allen van nature in een jammerlijke ellende staat verloren voor God.
Kan een verloren mens nu nog zalig worden?
De Schrift geeft daarop een duidelijk antwoord.
De Heere zegt in Zijn Woord dat het kan, maar dan alleen in een weg van genade. In een weg van „vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog”.
Deze weg van genade is een weg tegen ons natuurlijk willen en begeren, een weg tegen „ons vlees en bloed”. ’t Is een weg van worsteling en van strijd, een weg van sterven en leven, van ondergang en opgang, van kruis en kroon, van afsterving en opstanding, van zelfverlies tot levensbehoud.
De Schrift zegt daarom: ’t is een smalle weg, voorafgegaan door een Enge Poort.
Op die smalle weg nu is zalig worden mogelijk, ja zeker! Daar is nog nooit een wandelaar op die smalle weg verloren gegaan. Maar toch wordt op die smalle weg geleerd, dat zalig worden van ’s mensen zijde bezien, een nauwelijks zalig worden is.
Hoe duidelijk zegt Petrus dat in het woord van onze tekst.
De vreemdelingen in de verstrooiing leefden in grote moeilijkheden.
Zij werden verdrukt, verjaagd, geplaagd, achtervolgd, ’t scheen wel, alles was tegen hen gekeerd. Maar dan zegt Petrus: „Geliefden! houdt u niet vreemd over de hitte der verdrukking onder u, die u geschiedt tot verzoeking, alsof u iets vreemds overkwame”. Dat alles, zo wil Petrus zeggen, overkomt u van Gods hand. ’t Is de Heere die u drukt; ’t is de Heere die u beproeft; ’t is de Heere die u doorloutert. „Want het is de tijd dat het oordeel beginne van het huis Gods; en indien het eerst van ons begint, welk zal het einde zijn dergenen, die het Evangelie van God ongehoorzaam zijn?”
Zo zag Petrus de vlammen van het oordeel naar alle kanten uitslaan.
Zij raakten het eerst de Kerk!
Alle hout, hooi en stoppelen, alles moest door dat vuur des oordeels worden verbrand.
Ging de Kerk toen onder?
Neen!
Waarom niet?
Daar was maar één rede voor. ’t Genadewerk Gods, Christus werd in haar gevonden en daarom werd de Kerk toch zalig, zij het dan nauwelijks zalig.
Maar toen zag Petrus op de goddelozen, op hen die het Evangelie der genade ongehoorzaam waren, op hen die buiten Christus leefden en buiten Christus in het oordeel moesten sterven, en dan zegt hij: „indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen?”
Zo wordt de Kerk zalig, zeker zalig, maar alleen in Christus.
Al wat buiten Christus staat valt onder het oordeel Gods, en waar dat oordeel tot openbaring komt, wordt ook iets geleerd van dat nauwelijks zalig!
Nauwelijks zalig! Hoe hebt ge dat geleerd, kind des Heeren, toen de wet u zocht te doden, u verdoemelijk stelde voor het aangezicht van een heilig en rechtvaardig God. Hoe ging het oordeel Gods toen over geheel uw leven, uw zondig bestaan van der jeugd af aan, over geheel uw zondig zijn. Hoe hebt ge moeten toestemmen naar het rechtvaardig oordeel Gods de tijdelijke en eeuwige straf verdiend te hebben Hoe hebt ge met David moeten belijden:

’k Erken mijn schuld die u tot straf bewoog,
Uw doen is recht, Uw vonnis gans rechtvaardig.

’t Ware voor eeuwig verloren geweest zo Christus u toen niet geopenbaard werd in het Evangelie, zo Christus u toen niet geschonken werd van de Vader, toegepast werd door de Heilige Geest, en omhelsd mocht worden door het geloof.
Niets kwam van u in aanmerking, al het uwe moest door het vuur des oordeels worden verbrand, alleen de toegerekende gerechtigheid van die grote Paracleet Christus Jezus stelde u rechtvaardig voor God en als een vuurbrand uit het vuur gerukt, hebt ge iets verstaan van dat nauwelijks zalig.
Nauwelijks zalig!
Ge moet dat elke dag weer leren in de weg van heiligende en bewarende genade.
Zonder heiligmaking, zo zegt de Schrift, zal niemand de Heere zien.
Zo gaat ’t in het stuk van zalig worden niet alleen om de rechtvaardigmaking, maar vooral om de heiligmaking, de heerlijkmaking zelfs.
Maar wat brengt ge daar nu van terecht?
Moet ge dan met Paulus niet uitroepen: „het goede dat ik wil, dat doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. O wat een zondedampen, wat een monsterachtige gestalten doemen er menigmaal uit die verdorven poel des harten op. Zondige gedachten, zondige woorden, en dan al die zondige werken. O die zonde, die zonde, . . . hoe weet de vorst der duisternis, de wereld, van ons zondige vlees gebruik te maken om ons af te trekken van de wegen Gods. O als de vlam van het oordeel Gods dan over het leven der heiligmaking moet gaan, wat blijft er dan over?
Niets!
Ware Christus dan niet gegeven aan de Kerk tot rechtvaardigmaking, heiligmaking, ja tot een volkomen verlossing, alles was verloren.
Maar nu mag de Kerk eeuwig triumferen in Christus Jezus en daarom wordt de Kerk toch zalig, nauwelijks, maar zeker zalig!
Nauwelijks zalig, ja dat blijft de grote les die ge leren moet, kind des Heeren, tot aan de rand van uw graf, want als straks de doodsvallei komt, dan vooral zal alles, alles van u weg moeten vallen en zal Christus alleen de grond van uw hopen kunnen zijn, en als ge dan de Godsstad binnenkomt, gewassen, gereinigd en geheiligd door het bloed van uw Borg, dan zult ge het met alle gezaligden ten volle verstaan en beleven: nauwelijks zalig en toch zeker zalig, ’t is door U, door U o Heere alleen om ’t eeuwig welbehagen.
En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen?
Zo besluit dit tekstwoord met een vraag.
’t Antwoord staat er niet bij geschreven.
Tracht voor uzelf dat antwoord eens te geven, lezer of lezeres. Indien de rechtvaardige alleen in Christus, langs een weg van bange strijd en worsteling, nauwelijks zalig wordt, waar zal dan de goddeloze en zondaar, de mens dus die buiten Christus leeft en sterft verschijnen?
En nu zie ik weer de vlammen van het oordeel Gods, Nu hoor ik die bange klacht van de rijke man, die door de vlam des oordeels gegrepen, zijn ogen opsloeg in de pijn.
O bezin u op deze ernstige vraag: „waar zult gij zijn in de eeuwigheid?”
Zalig worden is ook voor u noodzakelijk, want ge zijt in uzelf rampzalig. Zalig worden is ook voor u nog mogelijk, want Christus wordt u nog in het Evangelie geopenbaard. En die de Zoon heeft, die heeft het leven, maar die de Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet, maar de toorn Gods blijft op hem.

Dordrecht, M. Baan

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1948

De Wekker | 4 Pagina's

Nauwelijks zalig

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1948

De Wekker | 4 Pagina's