Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pastorale brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pastorale brieven

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste Vriend!
In den vorigen brief wees ik u reeds op dat gewichtvolle en zalige nochtans. Het tweede deel der rechte kenteekenen bij den godvruchtigen Avondmaalganger.
Eerst vernamen we van het mishagen hebben aan ons zelf. Dát was zonder meer op zichzelf nog geen grond om ten Avondmaal te gaan. Veeleer is dat gegronde reden tot veroordeeling. Toch moet dit inwendig gekend worden. Waar dit recht gekend wordt, is de Heere reeds bezig met genade bediening. De Heere zegt in Zijn Woord: en Ik zal maken, dat ze een walging aan zichzelf zullen hebben. Let er op: dit is een belofte.
Het is uit dat oogpunt reeds zoo groot, om zóódanig met de kwaal van ons hart bekend te zijn gemaakt, dat we een walg aan ons zelf hebben gekregen. Waar dit geschiedt, doet de Heere dan ook meer. Nochtans. Ja, want, hoe groot mijn ellende ook zij, in Christus is nóg meer kracht tot behoudenis. Tegenover mijn ongerechtigheid staat hier de gerechtigheid van Christus. Daar rust de ziel nu op.
En vandaar dit nochtans. Dit is hier het centrale punt. Hoezeer . . . nochtans. Want laten we dit nooit uit het oog verliezen, het sacrament spreekt ons van de alovertreffende waarde van de éénige offerande van Christus aan het kruis volbracht. Het Avondmaal is een Bondszegel. En in dat verbond is Christus en Zijne Borgtochtelijke gerechtigheid de inhoud der belofte. En van die belofte is het sacrament een zegel en onderpand.
De geloovige Avondmaalvierder rust dus op den Christus der belofte; gelijk Christus de centrale inhoud der belofte is, en in Christus alle beloften ja en amen zijn voor een ieder die gelooft.
We kennen Christus uit de belofte, en uit Christus komen alle beloften ons toe, n.l. in het geloof. Met voorzichtige teedere bezonnen onderscheiding kan men zeggen: de bronoorzaak hier is God de Vader; Christus is de verdienende oorzaak; de Heilige Geest de toepassende oorzaak; en het geloof de instrumenteele oorzaak; dit laatste wil zeggen, dat het geloof is als de hand, waarmede we dien Christus der belofte aannemen. God heeft n.l. om die gerechtigheid van Christus de vergeving der zonden beloofd; al waren uwe zonden als scharlaken, Ik zal ze maken als witte wol. Maar om nu te kunnen zeggen: dies is mij alle schuld volkomen kwijt gescholden, moet ik deze belofte omhelzen, moet ik dien vollen algenoegzamen Christus in het geloof aannemen. Hier gaat dan ook niets van af; geen gestalte of teergemoedelijke aandoening, niets, wat dan ook, kan of mag zulke geloofsomhelzing vervangen. Het komt aan op het geloof; gelijk geloof hier is die daad des Heiligen Geest in ons en door ons heen, dat de ziel zich tot dien Christus wendt, in vol vertrouwen, dat hoezeer ik in mezelf verdoemelijk ben voor God, nochtans de gerechtigheid van Christus daartegenover volkomen voldoening gegeven heeft aan God, en verzoening met God tot stand brengt.
Niet genoeg kan het benadrukt worden, dat de gang tot het Heilig Avondmaal niet is deze geloofsoefening zelf; wel dient dit geloof er mede gepaard te gaan; ja zulke geloofsoefening gaat er in het wezen der zaak aan vóóraf. Het Avondmaal als sacrament is nu van deze Belofte Gods, een teeken en zegel. Ik kom dus ten Avondmaal niet, om de belofte Gods daar te ontvangen of te omhelzen zonder meer; dit dient al vooraf te gaan; maar om onze ziel nu in dat geloof te versterken en te bevestigen, geeft God in dit sacrament een zichtbaar waarteeken, opdat mijn geloof in die belofte worde geschraagd, gesterkt, verlevendigd. Niet genoeg kan ik het u voorhouden, overpeinzende vriend, dat de vergeving der zonden als zoodanig in de belofte zelve geschonken is, en daarop volgt nu het Avondmaal als een instelling Gods bij die belofte; en alleen en aleerst als ik nu die belofte, dien Christus der belofte zelf in het geloof heb leeren omhelzen, kan en mag en behoor ik ten Avondmaal te gaan, om daar de verzegeling dier belofte in het sacrament te ontvangen.
Die Christus en Zijn gerechtigheid is zóó voldoende, zóó rijk, zóó algenoegzaam en zóó der omhelzing waard, dat ik niet twijfelen mag, of zijne gerechtigheid is, als zijnde een goddelijke, eeuwige gerechtigheid.
En opdat we dit nu vastelijk zouden gelooven, en in dat gelooven zouden versterkt worden, daarom gaf de genadige VerbondsGod nu bij die belofte ook dit sacrament; als het ware een zegelring gelijk, bij de huwelijksverbintenis.
Beseft ge nu de klare, rijke als ook alleszins noodzakelijke beteekenis van dit nochtans? En nochtans vertrouwen (vr. 81) dat deze (zonden) hun om Christus’ wil vergeven zijn. — Ja zelfs de overblijvende zwakheid (vr. 81) is met Zijn lijden en sterven bedekt. Dat wil zeggen, hoezeer Gods gunstgenoot in dit leven nog altijd pijnlijk en veroordeelend zal kennis maken met deze overgebleven zwakheid, nochtans de waarde van Christus’ gerechtigheid is hier algenoegzaam. Niets behoeft mij dus mijnerzijds af te houden. Mits ik dit waarachtig geloof; d.w.z. mits ik dezen dierbaren Christus maar zóó in deze Zijne Borgtochtelijke dierbaarheid ken, dat ik op Hem vertrouw en uit Hem leef.
Ik wil gelooven, dat geen kind van God iets tegen deze zalige dingen zal hebben in te brengen; dan alleen … Ach, wie kan dan Avondmaal vieren; dat zal maar een enkele zijn, die zóó vast staat in zijn schoenen; ja, zal men allicht zeggen, dit onderstelt een zekerheid te bezitten van genade en geloof.
Zeer zeker is de Christus waard, dat we op Hem ten volle vertrouwen, en dan is Avondmaal vieren iets, dat uit den aard der zaak ook tot groote vereering van dien Christus strekt.
Immers, als we nu dien Borg in deze Zijne dierbaarheid tot zulk een groote zaligheid mogen omhelzen, wie zou dan niet gaarne Hem verder verheerlijken, als Hij daar nu staat als een lievende en verheugde Bruidegom, om ons den onderpandsring van deze Zijne hartelijke liefde en trouw aan den vinger te doen; dien vinger waarmede we den zoom Zijns kleeds hebben aangeraakt, zoodat er kracht van Hem uitging tot genezing.
Onze vaderen hadden zulk een rijk inzicht in, en vol crediet op dezen Christus, dat ze nooit de gedachte hebben gevoed, als zou het maar zoo, zóó, oftewel net aan of misschien zijn, dat vertrouwen op Hem alle veroordeeling onzerzijds ophief. We dienen dan ook bij dit sacrament niet op z’n schraalst, niet, als ik het zeggen moge, „benepen” tot Christus op te zien. Het is noodig maar ook geoorloofd, maar ook afdoende genoeg, om ons op Hem te verlaten. Bij zulk een Christus betaamt het ons, om een vol crediet op Hem te oefenen. En onze vaderen hadden een veel te gezonde en Schriftuurlijke opvatting van het geloof en deszelfs beteekenis en waarde, dan dat ze zich op zijpaden zouden begeven.
Zonder geloof geen zaligheid mogelijk, maar met en in geloof ook geen verdoemenis mogelijk. En daarom dat „nochtans”. Zóó behoort het. Christus is het waard, God geeft er toestemming toe, en uwe ziel kan er niet anders dan wèl bij varen. Vandaar ook, dat in vr. 81 deze rechte gezindheid ten opzichte van het Avondmaal in vol formaat wordt voor oogen gesteld.
Maar dit sluit niet in, dat we daarom allen en altijd op die hoogte staan. Het formulier zegt dan ook: en al is het, dat we nog geen volkomen geloof hebben.
Dus het geloof kent ook zijn trappen en maten. Hadden we geen overgeblevene zwakheid meer, en hadden we nu maar ’n volkomen geloof, dan zou het sacrament toch nog waarde bezitten, al ware het reeds ter wille van Hem tot Wiens gedachtenis we het gebruiken. Maar nu dit vaak zoo anders is, zie dan is bij niet volkomen geloof, etc, dit nog geen reden om af te blijven. Veeleer is mede met het oog daarop het Avondmaal ingesteld.
Hoe dit nu is; en of we ook zonder verzekerdheid mogen aantreden, daarover D.V. een volgende maal.
God schenke u en mij te mogen opwassen in de kennis en in de genade van onzen Heere Jezus Christus; en om daartoe de rechte middelen te gebruiken. Met broedergroeten,
Uw vr. en br.
G. Wisse.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1948

De Wekker | 4 Pagina's

Pastorale brieven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 december 1948

De Wekker | 4 Pagina's