Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de Kerkorde XXIX

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op de Kerkorde XXIX

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij zijn nog steeds bezig met de bespreking van art. 4 K.O. Het gaat, zooals men weet, in dit artikel over de beroeping van hen, die te voren in den dienst niet geweest zijn. Deze wettelijke of objectieve roeping bestaat uit vier delen, nl. de verkiezing, de examinatie, de approbatie en de bevestiging.
Van deze vier hebben we nu twee behandeld, nl. de verkiezing en de examinatie. Deze behandeling duurde wat lang, omdat ook allerlei synodale bepalingen ter regeling van een en ander moesten besproken worden.
Thans zijn we dan toegekomen aan de approbatie. Art. 5 K.O. zegt immers, dat de objectieve roeping bestaat:
Ten derde in de approbatie en goedkeuring van de lidmaaten der gemeente van de plaats, wanneer, de naam des Dienaars den tijd van veertien dagen in de kerk verkondigd zijnde, geen hindernis daartegen komt.
Oorspronkelijk bepaalde het Convent van Wezel, 1568, dat de gemeente zou medewerken aan de verkiezing van predikanten, Cap. II, par. 4. Men beschouwde deze stemming van de gemeente tevens als haar goedkeuring of approbatie. Hiermede was men geheel en al in de lijn van Calvijn, die afkeerig was van het Roomsche systeem om een dienaar eenvoudig aan de gemeente op te dringen. Hij wilde de medewerking en goedkeuring der gemeente, maar kon in Genève zijn ideaal niet volkomen bereiken. Calvijn stelde zich bij zijn streven op Bijbelsch standpunt. De Heilige Schrift immers beschouwt de gemeente niet als een schare „onmondigen”, zooals Rome doet, maar geeft zeer duidelijke aanwijzingen, dat de gemeente in deze zeer gewichtige zaak moet gekend worden, zie bijv. Hand. 6:3, 5; 14:23; 2 Cor. 8:19.
Zooals gezegd, ook het Convent van Wezel ging van deze gedachte uit en volgde de Schriftuurlijke lijn. De synode van Emden, 1571, bepaalde evenwel in art. 13, dat de predikanten door den kerkeraad moesten verkozen worden, met approbatie van de classis, of van twee of drie predikanten van genabuurde kerken. Verder zegt de synode: „Vercoren zijnde, sullen sy der Ghemeente voorghestelt worden, op dat sy, ofte door stilswijghen der Ghemeente aenghenomen worden, ofte soo daer yet ware daerom die Ghemeente in de Verkiezinghe niet verwilligen en wilde, dat binnen 15 daghen onghevaerlyck voortghebracht werde. Nochtans of eenighe Kercken, daer de Verkiesinghe by ’t Ghemeene volck staet, achteden, dat hare ghewoonheyt niet te veranderen en ware, die sullen ghedragen worden ter tijt toe, dat het door die alghemeene Synodale versamelinghe anders sal verordent zijn.”
Te Emden werd dus bepaald, dat er geen directe medewerking van de gemeente zou zijn, doch slechts een stilzwijgende approbatie van de door den kerkeraad gedane verkiezing. Waren er bezwaren, dan moesten die binnen 15 dagen op een „onghevaerlijcke”, d.w.z. voorzichtige wijze bij den kerkeraad ingebracht worden. In plaatsen, waar men een directe medewerking van de gemeente kende door middel van een stemming, zou men deze gewoonte mogen behouden tot een volgende generale synode het anders verordende. Te Dordrecht, 1578, art. 5, werd de regeling van Emden bevestigd. Uitdrukkelijk werd nog bepaald: „Ende soo niemant yet voortbrengt sal het swyghen voor bewillighen gheacht worden”. In de latere kerkordeningen is dit zoo gebleven, totdat onze synode van 1947 uitdrukkelijk bepaalde, dat de verkiezing moet plaatsvinden door den kerkeraad en diakenen, na stemming der gemeente, hetgeen reeds vele jaren in de practijk geschiedde. Men zou nu op het standpunt kunnen staan, dat, nu de gemeente medewerkt aan de verkiezing, een latere goedkeuring of approbatie van de gemeente niet meer noodig is, aangezien in de stemming reeds de goedkeuring der gemeente opgesloten is. Toch spreekt de Kerkorde ook in dit geval nog van een nadere approbatie der gemeente. En terecht. Er kunnen immers ook na de verkiezing nog alleriei bezwaren komen zoowel tegen de verkiezing als tegen den gekozene. Bovendien komt de approbatie aan de gehele gemeente toe, dus ook aan de doopleden en de belijdende leden, die niet aan de stemming hebben deelgenomen, bijv. vrouwen en zieken. Daarom dient de naam van den gekozene „drie onderscheidene reizen”, zooals het Formulier ter bevestiging van de Dienaren des Woords zegt, of „den tijd van veertien dagen”, zooals de Kerkorde zegt, afgekondigd worden. De gewoonte is geworden, dat de afkondiging tweemaal plaats vindt.
Worden er geen wettige bezwaren ingebracht, dan kan te zijner tijd de bevestiging plaatsvinden. Worden er wel bezwaren ingebracht, dan diene men te onderscheiden tusschen bezwaren tegen de verkiezing en bezwaren tegen den gekozene. Wijlen prof. dr. H. Bouwman schrijft in zijn Gereformeerd Kerkrecht, I, blz. 406 v.: „Geldt het bezwaar de wijze van verkiezing, dan kan de bezwaarde daarover met zijn kerkeraad spreken. Wordt hij niet tevreden gesteld, dan kan hij bij de classis klagen, niet om de bevestiging tegen te houden, maar om den kerkeraad aan te manen, in het vervolg voorzichtig te zijn.” Wij zouden aan dit gezegde van prof. Bouwman willen toevoegen, dat het aanbeveling verdient in het door den kerkeraad vastgestelde (of vast te stellen) Reglement voor de verkiezing van Dienaren des Woords de bepaling op te nemen, dat bezwaren tegen de formeele zijde van de verkiezing op dezelfde vergadering, waarop de stemming geschiedt, bij den kerkeraad ingediend moeten worden.
Verder schrijft Bouwman: „Geldt het bezwaar echter de leer, de gaven of de vroomheid en de eerbaarheid van den verkozene, dan moet de bezwaarde niet openlijk in de kerk tegen de afkondiging protesteeren of agiteeren, wat onwelvoegelijk zou zijn en tumult en onenigheid zou verwekken, maar hij moet aan den kerkeraad… zijn bezwaar op bescheiden wijze mededeelen, en wordt hij niet bevredigd, in hooger beroep gaan. De kerkeraad, en bij eventueel beroep de classis of synode, overweegt of het bezwaar door weinigen of door velen wordt ingebracht. Is het getal klein, en staat daar tegenover een groot getal, dat de verkiezing goedkeurt, dan zal in den regel de klacht niet van groote beteekenis zijn. Soms gebeurt het, dat wegens een oogenblikkelijk gevaar voor scheuring de classis of de synode toestaat, ook wanneer er terecht bezwaar tegen leer of leven is ingebracht, den verkozene te bevestigen, echter onder voorwaarde en met de belofte aan de kerk, dat de classis zal medewerken om hem uit zijn ambt te verwijderen, wanneer hij in leer of leven iets ongerijmds zou bedrijven. Soms gebeurt het dat, wanneer de strijdende partijen over twee personen verschil hebben, door de classis of de synode geen van beiden wordt geapprobeerd, en ter voorkoming van scheuring de verkiezing van een derde wordt, voorgeschreven.”

Apeldoorn.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1949

De Wekker | 4 Pagina's

Toelichting op de Kerkorde XXIX

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 april 1949

De Wekker | 4 Pagina's