Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wij en "gezangen"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wij en "gezangen"

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij en „gezangen”.

Van een Zr. kreeg ik een brief. Zij vraagt, hoe zit dat nu eigenlijk? Wij zingen geen gezangen in de kerk, maar ze worden wel door de dominé geciteerd en gereciteerd en onze organisten spelen ze wel vóór en na de dienst. Daarbij, als we een Kerst- of Paasvergadering hebben met de jeugd, zingen we ook liederen en we doen dat bij de Kerstfeestviering met onze kinderen ook wel.
Dat alles is mij niet erg duidelijk, schrijft deze zuster. Nu, dat schijnt ook wel erg ingewikkeld. En laat ik bij voorbaat zeggen: ik zal hier ook niet alle plooien glad strijken.
De kwestie van het gebruik van andere liederen dan de psalmen heeft in ons vaderland al heel wat stof doen opwaaien. Het komt mij voor dat, indien wij een andere ontwikkeling van het kerkelijke leven hadden gehad, wij ook in deze aangelegenheid een andere gang van zaken zouden gezien hebben. De inzinking, die de 18e eeuw over heel de lijn van het leven laat zien, heeft vele dingen geheel en al scheef getrokken. Dat had de eeuw kunnen zijn, waarin juist in ons land de vruchten van een geworteld reformatorisch kerkelijk en geestelijk leven waren gerijpt. Maar nu heeft juist het tegendeel plaats gehad. En het is aan het eind van deze eeuw, dat wij op een allerongelukkigste wijze een nieuwe psalmberijming en een bundel gezangen hebben gekregen, die het verval van de eeuw, waarin ze geboren zijn, doen uitkomen.
Hieruit vloeit voort, dat wie nu weer echt reformatorisch wil leven en denken en dus ook zingen, voor de vraag komt te staan: is onze psalmberijming verantwoord en hoe staat het met de gezangen.
De psalmberijming laat ik nu maar verder rusten, al is daar ook nog wel een en ander over te zeggen.
Bij „gezangen” komen we bij producten van de menselijke geest, zij het de christelijke geest.
Mogen deze ook naast de psalmen in de samenkomst der gemeente gezongen worden?
Over het algemeen is nu, van de reformatie af, aanvaard het beginsel dat in de samenkomsten der gemeente Gods Woord alleen een plaats zal hebben.
Men was bevreesd menselijke gezangen gelijk te stellen met het woord des Heeren, dat men in de psalmen zong — de fouten van de berijming dan daargelaten.
Dat principe heeft ook de synode van 1836 gehandhaafd.
Dat zij dit deed is te begrijpen, want zij moest zich verweren tegen de producten van de geest der 18e eeuw, waaraan de kerken der Scheiding zich hadden ontworsteld. Wel werden ook bezwaren gemaakt in 1840 tegen de psalmberijming, maar men liet het in de vrijheid der kerken, om de nieuwe berijming te zingen of de oude van Datheen. De kerken der Scheiding hadden destijds wel andere vragen dan deze. Want het zingen is een ondergeschikt punt in het leven der kerk. Als een kerkengroep overigens de belijdenis handhaaft, mag men van wat er gezongen wordt geen punt van scheiding maken.
De kerken der Reformatie en der Scheiding hebben zich dus op het standpunt gesteld, dat men in de eredienst niet anders dan Gods Woord zal zingen.
Mijn correspondente toont dat te weten, want zij vraagt of dat in overeenstemming is met Coll. 3 :16 en Efeze 5; 19. Daar is sprake van lofzangen en geestelijke liederen. De moeilijkheid is hier echter, dat niemand uitmaken kan of dat inderdaad in de samenkomsten der gemeente is geweest, dat deze gezongen werden. Wij weten met zekerheid van de eerste eeuwen der christelijke kerk heel weinig, wat de vorm van de eredienst betreft.
Het feit echter, dat hier sprake is van liederen, wijst er op dat men ze had en kende en gebruikte. Of men toen zo scherp onderscheid maakte tussen huiselijk en kerkelijk gebruik als wij thans doen, is voor mij aan grote twijfel onderhevig. Mij persoonlijk komt het dan ook voor — wie anders denkt laat ik graag zijn vrijheid — dat men in de vergaderingen der eerste christelijke kerk ook het lied kende.
Voor mij staat dan ook vast, dat, hadden wij de Geest-kracht der eerste kerk, wij zouden spontaan van de rijkdom der N. Testamentische kerk zingen.
Maar nu, nu wij zulk een trieste geschiedenis van verval achter ons hebben en telkens dat verval via het lied zich in de kerk gemanifesteerd heeft — denk aan de humanistische, Remonstrantse en andere gezongen verwringingen van het evangelie der genade — nu is voorzichtigheid hoogst geboden.
En er is grote voorzichtigheid in de lijn die getrokken is: zich houden bij Gods Woord.
Het moest anders kunnen. Maar een reformatie tot levende Geest-kracht commanderen we niet. En we zijn met onze psalmen niet arm. Terecht is opgemerkt dat de kerk na Pinksteren pas goed bet O. Testament is gaan verstaan.
Ongetwijfeld is er voor het lied, dat directer de genade-rijkdom van de N. Testamentische kerk vertolkt, plaats.
Er zal wel niemand zo consequent wezen, die overal en altijd alléén de psalmen wil zingen. Groenewegen en vóór hem Lodensteyn e.a. kwamen op hun wijze reeds aan de behoefte naar het lied tegemoet.
Maar de moeilijkheid onder ons is de kerkelijke plaats van het lied aan te wijzen en niet minder groot is de moeite, om tot een goed verantwoord gereformeerd lied te komen. Hier, bij dit laatste wreekt zich weer de geestelijke armoede, waarin wij verkeren.
De weg, waarin ook het N.T. lied naast de psalmen een plaats kan krijgen wijst ons de nieuwe redactie van Art. 69 K.O. waar ruimte gelaten is voor berijmde schriftgedeelten tot gebruik in de eredienst.
Maar zover zijn wij nog niet. Anderen zijn daarin al verder. Zo werd mij dezer dagen door bevriende hand toegezonden het kerkboek, zoals dat door samenwerking van de drie Hollands-Afrikaanse kerken is tot stand gekomen, waarin naast de prachtige berijming van de psalmen in het Afrikaans van Totius ook vijftig „gezangen” voorkomen. Dit zijn bijna alle berijmde schriftgedeelten, merendeels uit het N. Testament. Hier is alles voor te zeggen.
Maar laten we toch in deze aangelegenheid goed nuchter blijven en hier nu toch in deze tijd geen twistpunt van maken. We hebben heus nog wel wat anders te doen.
Maar het is goed de dingen helder te zien.
En dan kunnen we het ook wel hebben, dat we op dit stuk wat inconsequent zijn en wel eens een lied citeren en post-ludieren in of na kerkdienst, terwijl we toch geen „gezangen” hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1949

De Wekker | 4 Pagina's

Wij en

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1949

De Wekker | 4 Pagina's