Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor het Nieuwe Jaar

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor het Nieuwe Jaar

Hopen en stil zijn

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Het is goed, dat men hope, en stille zij op het heil des Heeren.Klaagl. v. Jer. 3 : 26.

Jeremia is de man, die ellende gezien heeft door de roede van Gods verbolgenheid. Hoewel hij jaren lang voor God in de bres had gestaan bij ‘t volk en dat volk had gewaarschuwd en gesmeekt om terug te keren tot de Heere, was dat volk toch doorgegaan met zondigen. En hoewel hij ook voor ‘t volk in de bres had gestaan bij God en den Heere had gebeden om ‘t te sparen terwille van Zijn verbond, had God tenslotte toch Zijn bedreiging moeten volvoeren. En nu staat de profeet voor de verbijsterende werkelijkheid van: ‘n verwoeste stad, ‘n verbrande tempel, ‘n weggevoerd volk. In plaats van de offers roken de puinhopen .’n Angstwekkende stilte heerst over de dode stad, slechts verbroken door ‘t gekras van gier en kraai en raven. — Geen woorden kunnen vertolken, wat Jeremia onder dit alles moet hebben gevoeld en doorleden. Zijn dierbaarste wensen zijn hem ontnomen. Zijn levensideaal is gebroken. Zijn levenskracht kwijnt weg. Alles heeft hij verloren. Met bitterheid in z’n ziel staart hij naar die zwarte puinhopen. Vandaar die bange klaagzang: "Toen zeide ik: Mijn sterkte is vergaan en mijne hope van de Heere”. Jeremia kan niet meer hopen.
Maar dan is ‘t opeens, of een schok z’n ziel doortrilt. Geen hoop meer? Staat of valt mijn hoop dan met Jeruzalem, met de tempel, met ‘t volk? Is God er dan niet meer? . . . En daar ruist ‘t in z’n neergebogen ziel: Ja, God is er nog! En die werkelijkheid van de levende God, Die genadig is en getrouw blijft, Die in de toorn des ontfermens gedenkt, stijgt voor ‘t oog van Jeremia weer uit bóven de benauwende werkelijkheid van ondergang en dood, zodat zijn ziel zich opricht aan de goedertierenheid en trouw des Heeren en hij komt tot de onsterfelijke geloofsjubel en roemtaal der hope: "Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen: ‘t Zijn de goedertierenheden des Heeren, dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben; zij zijn alle morgen nieuw; Uwe trouw is groot. De Heere is mijn deel, zegt mijn ziel; daarom zal ik op Hem hopen. De Heere is goed dengenen, die Hem verwachten, der ziele, die Hem zoekt!
Hoort ge wel: God is er nog, en daarom is Jeremia niet hopeloos, hoewel alles hopeloos lijkt! En ‘t is, alsof hij ‘t nogmaals voor zichzelf — èn voor ons! — herhaalt; "‘t Is goed, dat men hope, en stille zij op ‘t heil des Heeren!”
‘t Is goed, ‘t is betamelijk, dat men hope! Niet-hopen is te kort doen aan Gods waarachtigheid en trouw, is ‘t vergeten, ‘t wegcijferen daarvan. Hopen daarentegen is rusten in Gods beloften. Als de hoop niet levendig is, is ’t geloof niet werkzaam, is er geen vastheid des levens, geen rust der ziel; dan raakt de mens bedolven onder de beslommeringen en bekommernissen van ’t leven, onder de zonden en zwakheid van ’t hart. Maar de hoop tilt ons uit boven ’t leed des levens, doet ons opstijgen uit de ellenden en smarten, doet ons aangrijpen Gods schuldvergevende genade in Christus Jezus en geeft ons vrede bij Hem!
Die hoop heeft de mens nodig. Geschapen voor de eeuwigheid, vindt z’n ziel in ’t tijdelijke geen rust. Dit leven, gebroken door zonde en dood, schenkt geen vrede. Maar de Heere heeft in Zijn genade in dit door de zonde gebroken mensen- en wereldleven de kribbe en ’t kruis van Zijn Zoon geplaatst en in die weg verzoening en verlossing bereid. En nu richt zich de Christelijke hoop op die liefde Gods, in de gave en ’t werk van dien Christus geopenbaard. En die hoop beschaamt niet! Want er is heil bereid!
Maar dat heil komt alleen tot u in de weg der bekering. "Door wederkering zult gij behouden worden”. Dat gold ’t afkerige Israël, — dat geldt ook ons.
Zet dan, in de belijdenis van Uw gebrokenheid, van uw hulpeloosheid, van uw zonde-werkelijkheid, gebogen aan Bethlehems kribbe en knielend voor Golgotha’s kruis, de vensteren uwer ziel wijd open voor de werkelijkheid van Gods genade in Christus, — dan zullen stromen van vrede en blijdschap u verkwikken en vertroosten, wie ge ook zijt en in wat voor moeilijke omstandigheden gij ook verkeert! Want in Jezus Christus, de volkomen Zaligmaker, is alles wat ’n arm zondaar nodig heeft om getroost te leven en eenmaal zalig te sterven, en Hij gééft alles aan hen, die met ’n lege ziel naar Hem schreien om levensvervulling!
Wat wilt ge dan nog meer? God is getrouw! Laat dan in stilheid en in vertrouwen uw sterkte zijn! Want "’t Is goed, dat men stille zij op ’t heil des Heeren”!
Stil zijn voor God, dat kunnen we van onszelf niet. Als grievend lijden ons treft, als bange nood ons drukt, kunnen we stom worden, sprakeloos van leed; of: we worden opstandig en gaan murmureren; of: we breken uit in bittere klacht. Maar stil te zijn, is genade. De Heere verheerlijkt Zichzelf in ’t stil maken van de onstuimige wateren des gemoeds. Ja, als ’t geweten ontwaakt en wij ontdekt worden aan onze zondestaat voor God, dan leren wij de onvrede van ons hart kennen, en niet eerder wordt ’t stil van binnen, dan wanneer Jezus op ons toetreedt en met Zijn woord: "Mijn vrede geef Ik u” ons doet geloven in de vergeving der zonden. Dan rust onze ziel in Hem, gesteund op Gods beloften. — Dat gaat niet zonder strijd. Ons vlees moet gekruisigd, onze wil verloochend worden, ’t Is ’t kwijtworden van onszelf, ’t ons onvoorwaardelijk overgeven en toevertrouwen aan Gods genade in Christus. Maar uit die strijd wordt de overwinning, uit die overgave de vrede geboren. Wanneer dán alles ons ontvalt, zijn we stil in God; van Hem is dan ons heil, van Hem alleen, van Hem altoos, van Hem volkomen!
Zalig, dat stille zijn! Vereend te zijn met ’s Heeren wil, die alleen wijs is en goed! Rusten door ’t geloof in de verzoening door Christus! Onze zaak overgeven in Zijn handen. Voor Zijn rekening te liggen naar ziel en lichaam, voor tijd en eeuwigheid!
Zolang wij op de uiterlijke omstandigheden zien, is er de onrust, de vreze; maar zodra ons oog de Heere weer ontdekt, Wiens trouw uitstijgt boven de vaak zo benauwende werkelijkheid van zonde en dood, leggen zich de golven in ons hart neer en stillen de stormen. Dan mogen we rusten op de Rots der eeuwen, rusten aan ’t Vaderharte Gods.
Stil zijn op des Heeren heil! Dat is: zich onderwerpen aan Zijn wil, ’n kussen van de roede, waarmee Zijn liefde ons kastijdt, ’n goedkeuren van Gods weg, ’n aanbidden van ’s Vaders leiding, ’n bewonderen van Zijn liefde, ’n zingen van psalmen zelfs in de nacht. "Rust mijn ziel, uw God is Koning!”
Stil zijn op ’t heil des Heeren! Dat heil is er, in Christus Jezus, voor heilbegerige mensen, voor zoekende zielen, voor om hun zonde bekommerde harten! En. . . nog eenmaal zal Hij komen, Die al ons heil volmaken zal!
Soms acht de Heere de kruisweg voor u nodig, om u dichter bij Hem te brengen, opdat gij de troost Zijner gemeenschap en de heerlijkheid van ’t eeuwige leven zoudt verkiezen en waarderen boven al wat deze wereld biedt. Soms beeft uw hart bij ’t zien uwer zonden, onder de last van ’s levens druk, bij ’t naderen van de Antichrist, — maar wéét: de Heere kómt. Zijn Koninkrijk van heil en vrede is nabij! Daarom, bekeert u en gelooft! Pleitend op Zijn Woord, hopend op Zijn heil, zult gij uit ’t strijdperk van dit leven, uit ’t Mesech der ellende, uit ’t jammer dal der zonde uitstijgen boven engelenzaligheid om eeuwig te zingen van Gods goedertierenheen!
Er is in ’t leven zo mateloos veel, dat ons benauwen kan: zoveel zonde, die ’t ons moelijk maakt; zoveel ellende, die ons in de engte drijft; zoveel satansheerschappij, die ons drukt met loden last; zoveel leed, dat ons perst en kneedt, maar de Heere is goed dengenen, die Hem verwachten! Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven mijn ziel Gods gunst genieten zou,… mijn God! waar was mijn hoop, mijn moed gebleven?! Maar nú: dit zal ik mij ter harte nemen, dáárom zal ik hopen: Mijn ziel zàl Uw gunst genieten!
„Leer mij stil zijn, stille, stille
Onder alles, wat Uw wille
M’oplegt op de levensbaan.
Heilig zij m’o Heer, Uw wille.
’t Zij mij goed, om stille, stille
’t Nóg zo doornig pad te gaan.

Wat Gij wilt, dat wil ik. Heer!
Wijl Gij ’t wilt, wil ik het. Heer!
Zó Gij ’t wilt, wil ik het, Heer!
En zolang Gij ’t wilt, o Heer!
Houd mij willig, trouwe Heer;
Maak mij willig, altoos meer!”

Heere, Gij zegt: ’t Is goed, dat men hope en stille zij op Uw heil!
Dat wil, dat zal ik doen, ik zoek de zegen alleen bij U, o Bron van troost en licht!
A’dam
D. Biesma

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1949

De Wekker | 4 Pagina's

Voor het Nieuwe Jaar

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1949

De Wekker | 4 Pagina's