Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de Kerkorde (XLVII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op de Kerkorde (XLVII)

Kerkorde (47)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

We zijn thans gekomen tot artikel 8 van de Kerkorde.
Het handelt over de toelating tot het predikambt van personen, die niet aan de Theologische School of Universiteit gestudeerd hebben. De bewoordingen, waarin, na de wijziging van 1947, dit artikel vervat is, zijn: Iemand, die niet aan een Theologische School of Universiteit is opgeleid, kan niet tot het predikambt worden toegelaten, tenzij men verzekerd is van zijn singuliere gaven: godzaligheid, ootmoed, zedigheid, goed verstand, onderscheidingsvermogen en welsprekendheid.
Wanneer zulk een persoon staat naar de dienst des Woords, zal de Classis, na toestemming van de Particuliere Synode, eerst een
voorloopig onderzoek instellen en naar gelang van de uitslag hem een tijdlang in enkele gemeenten van de Classis laten voorgaan ter nadere beoordeeling van zijn gaven en voorts naar bevind van zaken met hem handelen naar de regeling, door de Generale Synode vastgesteld.
In de uitgave van de Kerkorde is de nadere synodale regeling te vinden op blz. 14—16. We hopen deze straks te bespreken. Eerst zij de aandacht gevestigd op wat als algemeen beginsel in artikel 8, zoowel in de oude als in de nieuwe redactie, beleden wordt. Dit beginsel is, dat geen ongestudeerd persoon zal toegelaten worden tot het predikambt. Vanaf het begin heeft de Christelijke Kerk de noodzakelijkheid van studie en opleiding van de leeraars ingezien. We kunnen er niet aan denken hiervan een historisch overzicht te geven, evenmin als van het tijdvak der Reformatie. Het zij ons genoeg te weten, dat vanouds de Christelijke Kerk wetenschappelijke eischen heeft gesteld aan hen, die de Kerk wenschten te dienen in het ambt van leeraar. Onze Gereformeerde vaderen stemden hiermede volkomen in. Zij hebben dit beginsel van wetenschappelijke opleiding van de a.s. Dienaren des Woords met kracht verdedigd tegen de Dooperschen van verschillende schakeeringen, die zulk een opleiding verachtten, die van studie niets moesten hebben en die op het standpunt stonden, dat de predikanten „uit den Geest" moesten spreken, zonder studie en voorbereiding. Helaas, is deze Doopersche richting niet verdwenen. Er zijn nog altoos kringen, waarin smalend gesproken wordt over „dominees-fabrieken" en „fabriekdomineetjes". Het is, zooals docent F. P. L. C. van Lingen schreef in Petahja, 50 jaargang, no. 2, April 1891: „Een groot deel der onontwikkelden hoort het liefst een ongeoefenden."
Men begrijpt beter wat in eigen dialect wordt gesproken door iemand, die op niet veel hoogeren trap van ontwikkeling staat, vooral indien de geijkte en geliefkoosde uitdrukkingen veelvuldig worden gehoord en bijbeltekst aan bijbeltekst wordt vastgeknoopt. Er ontstaat daar gemakkelijk eene minachting van alle wetenschap en studie. Men moet geen godgeleerde zijn, zegt menigeen, maar een van God geleerde. Het volk wil een bevindelijk woord, en menigeen verkiest de prediking van den Christen in plaats van die des Heeren, hij hoort liever van wat er in des menschen hart omgaat, dan van hetgeen de Heere voor Zijn arm volk deed. Tot een oefenaar werd onlangs van een leeraar gezegd, dat deze het betreurde niet meer tijd te kunnen vinden voor studie ter voorbereiding voor zijne predikaties. Het antwoord met een lach gegeven, was: „wij behoeven gelukkig niet meer te studeeren, maar bezit die dominé dan wel genade?" Vandaar dat zoovelen, in wier ziel het leven is uitgestort, al aanstonds meenen, dat zij geroepen zijn om als sprekers op te treden en vergeten, dat wij ook behoefte hebben aan bekeerde schoenmakers, kleermakers, enz., dat voor iemand, die anderen leeren wil, ook meer dan gewone kennis en gaven noodig zijn." Tot zoover Van Lingen, wiens standpunt van hooge waardeering der wetenschappelijke opleiding genoegzaam bekend is.
Tegenover alle verwachting van de studie hebben onze vaderen de noodzakelijkheid van studie gesteld. Het zou ons te ver voeren dit met vele en lange uitspraken aan te toonen. Een uitzondering zij gemaakt voor Voetius en Brakel.
Voetius schrijft in zijn Sermoen Van de Nutticheydt der Academiën ende Scholen, mitsgaders der Wetenschappen ende Consten, die in de selve gheleert werden, Utrecht, 1636, blz. 94 v.: „Het derde, dat dickwils voorgeworpen wort, is, dat de Apostelen waeren Visschers, ende hadden haere wetenschap nyt de Academiën niet gehaelt. Hier op seggen wy, dat Paulus in de schooien ghestudeert hadde, ende alle de andere waeren eerst van den groeten Meester Jesu Christo soo bereyt, ende daer nae van den H. Geest extraordinaerlijck soo geleert, dat sy de Academiën by ende binnen haer selven hadden, ende met droegen waer sy quamen, soo en behoefden sy geen Academiën te soecken, want waer sy waren daer was een Academie, daer waeren de Doctoren in talen, konsten, wetenschappen, om alle Menschen te leeren, Wijsen, of Onwijsen, Griecken of Barbaren: om alle monden te stoppen, om met alle Tegen-partyders te handelen, 't sy Heydensche Orateuren, Philosophen, Eechts-geleerden, Tael-geleerden, ende wat dies meer is. Nu t'ghene sy in soo corten tijt sonder ordinaire middelen geleert hadden, dat moeten wy, soo veel ons mogelyck is, door ordinaire wegen gaen soecken, dat is by de geleerden in de Academiën ende Schooien. Soo dat seer onverstandich geseyt wort, dat de Apostelen waren Idioten, ongeletterde of ongeleerde ende slechte luyden. Dat waren zy niet nae den Pinxsterdach, als sy alle talen spraken. Laet ons maer arbeyden, om in sulcke Idiootschap (sooment soo noemen wil) haer gelijck te zijn."
Tot zoover Voetius. (Ongeletterde personen werden vroeger idiotae genoemd). In een volgend artikel geven we het gevoelen van Brakel.

A.(Apeldoorn), H.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1950

De Wekker | 4 Pagina's

Toelichting op de Kerkorde (XLVII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 februari 1950

De Wekker | 4 Pagina's