Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Opstanding 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Opstanding 2

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat nut ons de opstanding van Christus? Ten eerste, heeft Hij door Zijne opstanding den dood overwonnen, opdat Hij ons de gerechtigheid, die Hij door Zijn dood ons verworven had, konde deelachtig maken. Ten andere, worden ook wij door Zijne kracht opgewekt tot een nieuw leven. Ten derde, is ons de opstanding van Christus een zeker pand onzer zalige opstanding. Catechismus Zondag 17. En indien Christus niet opgewekt Is, zoo is uw geloof tevergeefs, zoo zijt gij nog in uwe zonden. 1 Cor. 15 : 17

Wij lezen in de Handelingen der Apostelen, dat Paulus op den Areopagus sprak over het geloof aan de opstanding der dooden. Ge hebt immers wel eens bij het lezen van dit Schriftgedeelte opgemerkt, dat Paulus zijn gehoor kon boeien, toen hij hun sprak van den onbekenden God, toen hij hun vertelde van den Schepper van hemel en aarde, van hun poèten, (Handel. 17:28), maar dat hij een spotlach ten antwoord ontving, toen hij begon te spreken van een man, dien God uit de dooden heeft opgewekt. (Handel. 17 : 31). Wat wij daar in het heidensch Athene kunnen zien en wat op den Arepogaus is afgespeeld, is nog tot op den dag van heden het resultaat der prediking van het opstandings Evangelie.
Of hebt ge het nooit opgemerkt, dat niet op Golgotha, maar bij het ledige graf de menschheid in tweeën uiteen gaat?
Immers, ook het modernisme kan met een dooden Jezus nog een heel eind den weg op en het neemt u mee in den strijd om het ideaal, waarvoor te vechten zoo schoon is, dat een man van karakter dit zelfs met zijn dood, als het moet met den smartelijken kruisdood, wil bezegelen.
De gedachten over de beteekenis van den dood van Jezus loopen hier wel ver uiteen, maar een kruis en een doode Jezus heeft ook voor den moderne nog inhoud. Op Golgotha wordt niet zoo getwist, als in Jozefs hof bij het ledige graf. Bij den dooden Jezus op Golgotha buigt ieder het hoofd, maar bij het ledige graf komt de vraag op ons af, reeds zoo dikwerf gedaan, maar nog nimmer zoo scherp gesteld, als hier bij dit ledige graf: wat dunkt U van den Christus?
Waarom krijgt deze vraag juist nu zulk een bijzondere inhoud?
Wel, tot hiertoe had ieder over Jezus kunnen spreken, want ieder kon hem zien en hooren. Tot op zijn kruis en in zijn graf heeft vriend en vijand zich met Jezus bemoeid. Of men Hem nu aanbad, of dat men hem noemde een vraat en een wijnzuiper, Christus was toen in den dagelijkschen omgang voor ieders oog openbaar.
Maar dat werd anders op den dag zijner opstanding. Dat werd anders bij het ledige graf. Toen is Christus niet meer gaan staan in het midden der wereld gelijk vóór zijn graf. Toen werd Hij wel dikwerf gezien en toen werd Hij wel gekend, maar was uit het gezicht der wereld, en werd slechts gekend door hen, aan wie Hij zich wilde openbaren.
Wat zegt ons dat? Wat leert ons dat?
Immers, niet anders, dan dat de verheerlijkte, de uit het graf verrezen Christus alleen gekend wordt door openbaring.
Het „wat dunkt U van den Christus" kan alleen in de lichtsfeer van de openbaring door Christus beantwoord worden. Het kennmerkend geloof des Apostels ligt verankerd in zijn woord: nademaal het Gode behaagd heeft Zijnen Zoon in mij te openbaren.
De verheerlijkte Christus, de opgestane levensvorst sluit zich alleen aan bij het zielsmysterie, dat tot de blijde ontdekking komt, om met één der discipelen in dankbare stemming te zeggen: „het is de Heere."
Hier is ons anker, en hier is onze ankergrond.
Hebt ge wel eens gekeken naar een schip, dat midden op de rivier zoo rustig blijft liggen? Ziet eens, hoe het stroomt, hoe sterk het water zuigt langs het schip, en hoe niets die stroom kan tegenhouden en alles wordt meegevoerd op die snel vlietende wateren. En toch, dat schip ligt daar zoo rustig op stroom.
Geen wonder, het anker houdt. Het is weggezogen in de diepte. Het geeft aan het groote schip zulk een vastheid en zekerheid, dat de schipper gerust des avonds zijn hoofd neerlegt, zonder te vreezen, dat zijn schip met den stroom wordt meegenomen.
Welnu, wij hebben in de opstanding van Christus het anker der ziel, dat zeker en vast is, waardoor wij niet met den stroom der wereld worden meegenomen naar draaikolken, waar wij èn de vreugde èn het leven hebben te verliezen.
Het kan den zeeman gebeuren, dat in den vliegenden storm het eene anker na het andere het begeeft, en dat hij èn zijn schip een prooi van woedende golven wordt. Maar dit zal een christen niet én nooit gebeuren, die in de opstanding van Christus zijn anker èn zijn ankergrond heeft ontdekt bij het licht der verrijzenis. Niet omdat die christen zoo goed vasthoudt, maar omdat dit anker houdt, want God liegt niet (Hebr. 6 : 18) wanneer Hij ons verzekert, dat alles in en door Christus „Ja en Amen" is. Zie, zoo glanst de toekomst weer, zoo legt de dood zijn verschrikking af, zoo kiest de vrees zijn vleugelen, — vrees niet, want ik weet, dat gij zoekt Jezus, en zoo komt na vrees en schrik, na nacht en schemering het morgenglanzen van blijmoedig hopen.
Hier schrijven wij het woord van Prins Willem van Oranje, dat hij tot een levensdevies had gekozen: Saevis tranquillus in undis — rustig te midden van grimmige golven.
O zeker, ik weet het, dat de vrees ons kan bekruipen, dat wij van dit anker worden losgeslagen. Immers op zee en op onze groote rivieren kan het geschieden, dat een schip van zijn anker los raakt, en dat storm en golfgedruisch het winnen. Maar vrees is een slechte raadgeefster, en wanneer zij onze gezellin op het pad zou zijn, hebt gij dan wel telkens opgemerkt, dat de Heere tot ons komt met de vraag: „Waarom zijt gij zoo vreesachtig, gij klein geloovigen — waarom hebt gij gewankeld?" En wat zullen wij dan zeggen? En wat kunnen wij dan antwoorden? Moeten wij dan niet met groote schaamte het oog neerslaan en smeekend het oog opslaan, als wij hooren: „Vrees niet, geloof alleenlijk."
O ik stem U toe, als de golven razen, als alle dingen tegen schijnen, als wij hebben te bukken onder zooveel levensleed en zielepijn, kan het gebeuren, dat het smartelijk kreunt daarbinnen: Ik zal nog één der dagen omkomen. Maar dit denkbaar mogelijke en dit vreeselijk mogelijke is het wezenlijk onmogelijke, dat ooit een bestreden ziel, een stuk geslagen hart, een ontredderd scheepje zou losgeslagen kunnen worden van dit onbreekbare, van dit vasthoudend anker in Christus' opstanding ons geschonken. Heeft niet één der Apostelen tot ons aller opbeuring en troost geschreven: ,,wie kan ons scheiden van de liefde van Christus? Vervolging? Verdrukking? Benauwdheid? Zwaard? Dood? Leven? Engelen? Menschen? Satan? Hel? In dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad.
Het is dan ook opmerkelijk, dat niet de discipelen Jezus opzoeken, maar dat Jezus na zijn verrijzenis het eerst de discipelen opzoekt. Het ligt niet aan het geloof der discipelen, maar aan de liefde van Christus.
Het geloof der discipelen! Ach, had er Petrus eens naar gevraagd, toen hij daar voortzwoegde door de straten van Jeruzalem! Had er die vrouwen eens naar gevraagd, die met den doodenbalsem in de hand op weg zijn naar het graf van Jezus. Had er eens naar gevraagd bij de Emmaüsgangers, en bij heel dien kring, die de deuren gesloten hield om zooveel vrees!
Ik denk hier aan een woord van den bekenden Groenewegen, die in zijn „lofzangen Israëls' misschien veel te weinig gelezen door ons jonge geslacht, misschien zelfs door theologische studenten te weinig gelezen — zegt:

Maar ach, mijn ziel is blind en doof.
Ik voel geen werking van geloof.
Mijn ziel zit vaak in treurig duister,
En ziet zoo weinig van den luister,
Die in den volle Jezus is.
Waardoor ik 't rechte leven mis
Och, mocht ik meer in Christus leven.
En ziel en lichaam overgeven.

Het ongeloof en het klein geloof is zoo machtig. Het bant uit menige ziel den vrede en de blijdschap, omdat het ons de zekerheid rooft. En daarom komt de Heere telkens in Zijn Woord dat ongeloof bestrijden door te vragen: Hoe, zijt gij zoo vreesachtig? Hoe, hebt gij geen geloof?
Het is dit ongeloof, dat ook de engel der opstanding bestrijden wil, wanneer hij aan de vrouwen den opgestanen Levensvorst predikt door te zeggen: ziet de plaats, waar de Heere gelegen heeft.
Die plaats is het ledige graf.
Onze kerkhoven spreken van volle graven.
De opstanding spreekt van leege graven!
Zoekt dan niet den Levende bij de dooden en ook niet in doodse dingen, al zijn dat ook mooie dingen en vrome dingen. Gij kunt er de graven alleen voller mee maken.
De Levende, de Levende — zoo luiden de Paaschklokken. En vóór het aangezicht van dezen verrezen en levenden Christus moet alle ongeloof wijken, alle aanklacht der consciëntie zwijgen en klimt alleen de gerechtigheid op, die Hij gelijk hier de Catechismus zegt, door zijn dood verworven had.

Gerechtigheid gaat voor Zijn aangezicht
Hij zet z' alom waar Hij Zijn treden richt.

Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 april 1950

De Wekker | 4 Pagina's

De Opstanding 2

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 april 1950

De Wekker | 4 Pagina's