Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Generale Synode (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Generale Synode (3)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik zal mij nu de moeite moeten getroosten om U een groot stuk uit de Synodale Acta van 1879 voor te houden. De zaak is echter voor ons van zulk een groot belang, dat deze moeite wel beloond kan worden geacht. Het raakt immers het verband tussen belijdenis des geloofs en avondmaal, een vraagstuk, waarover de Gereformeerde Kerken en met name de Kerken der Afscheiding van het begin aan zich telkens opnieuw hebben beraden en nimmer een stap verder zijn gekomen, dan te eerbiedigen de moeilijkheid, die er is tusschen twee uitersten, die zoo zeer het persoonlijke intieme geestelijk leven raken.
Dat was zoo op de Generale Synode van 1846 en van 1857 (art. 18 Synode 1846, art. 66—70 Synode 1857.) en dat was zoo op de Synode van 1879 en 1913. En dit is weer zoo op de a.s. Generale Synode onzer kerken.
Nu heeft de Generale Synode van 1879 dit vraagstuk het breedst belicht en daarom meen ik, dat het beste is naar deze Synode heen te wijzen. Hier hebbij wij inderdaad een leidraad, die tot op den dag van heden ons kan van dienst zijn. Verder dan de Synode van 1879 het gebracht heeft zullen wij het wel niet brengen. In elk geval zijn hier richtlijnen gegeven, die voor elk Synode- lid niet alleen, maar voor elk belijdend lid onzer Kerken nog tot op heden van betekenis moeten geacht. Ik geef nu de Generale Synode van 1879 het woord en ieder doe er zijn winst mede:
Art. 58,
Derhalve komt nu aan de orde letter B. punt 4 agenda.
„Protest der Classis Dordrecht tegen het antwoord der Provincie Z. Holland op haar vraag: mag men leden der Gemeente, die aldoor het gebruik van het H. Avondmaal nalaten, op grond van oubekeerlijkheid, waarin zij, naar hmi eigen zeggen leven, als leden beschouwen, op welke de gewone kerkelijke censuur niet van toepassing is? De prov. Vergad. had gezegd: dat men wel degelijk onderscheid tusschen verachting en gemoedelijk bezwaar moet maken."
De Commissie der classis Dordrecht leest, bij monde van Ds Nieuwenhuis, een uitvoerige memorie van toelichting voor, waaruit blijkt, dat de classis Dordrecht met bovenbedoelde vraag op de Prov. Verg. van Z. Holland gekomen was, wegens de treurige splitsing in vele Gemeenten waar te nemen van de leden der Gemeente in: avondmaalgangers en niet-avondmaalgangers, dus in leden, die hunne belijdenis beleven en — die met hunne belijdenis in strijd zijn. Naardien men meende, dat men bij dien toestand niet mocht blijven rusten, vooral in aanmerking nemende art. 73 der Synode van Dordrecht 1574, zoo hoopte de Classis langs dezen weg eene Synodale aanwijzing te ontvangen, hoe met niet-ten-avondmaal-gaande leden te handelen. De Prov. Vergadering had evenwel de vraag der Classis niet overgenomen, maar dezen vriendelijken en broederlijken raad gegeven:
de Provinciale Vergadering, oordeelende, dat de Doop ten Avondmaal verplicht, raadt de Classis Dordrecht wel degelijk onderscheid te maken tusschen verachting der Sacramenten en nalating van het H. Avondmaal uit gemoedelijk bezwaar, naardien hierop de kerkelijke censuur nooit is toegepast.
Hiertegen meent de Classis te moeten protesteeren.
De door haar bedoelde leden toch zijn geen verwerpers van Gods Woord noch goddeloozen, maar rechtzinnige, zedelijke, godsdienstige leden, die zich onafgebroken onthouden van de tafel des Heeren wegens hun ongeloof, dat zich openbaart in een nfet-aannemen van Jezus, zooals Johannes dat tekent in Joh. 1:11 „de Zijnen hebben Hem niet aangenomen". Als belijders zondigen zij tegen het bevel: „doe dat tot Mijne gedachtenis" en tegen het vierde gebod, naar de uitlegging van den Catechismus Zondag 38. Is 't nu niet met Gods Woord, het karakter der kerke Gods, en de praktijk der Gereformeerde Kerk in strijd aan bovenbedoelde leden de rechten der kerk te verleenen, hen de doopsbelofte te laten afleggen, en voor alle ambten verkiesbaar te stellen?
De Classis meent nog het volgende viertal gronden aan haar protest te kunnen toevoegen:
a. Indien het antwoord van de Prov. Z. Holland juist is, dan behoeven ook alle andere wetten en ordinantiën des Heeren, die bij leden Zijner Gemeente gemoedsbezwaar wekken, niet ten hunnen opzichte gehandhaafd worden.
b. De vraag noch de bedoeling der Classis is in 't rechte licht voorgesteld, alsof de kleingeloovigen en bekommerden onder censuur zouden moeten geplaatst, hetwelk de bedoeling volstrekt niet is.
c. Er zijn slechts twee soorten van niet-Avondmaalgangers nl. verachters en gemoeds-bezwaarden.
d. De Prov. Verg. van Z. Holland gaat gewis te ver door te spreken van niet toepassing der censuur, wat toch met 't oog op art. 73 der Syn. Verg. te Dordrecht 1574 sterk te betwijfelen valt.
Een drietal vragen doet de Classis daarom aan de Synode:
1. Heeft de Kerk, in 1846 hare instemming betuigende met de verklaring van Brakel aangaande art. 28 der Nederl. Geloofsbelijdenis niet beleden: geene andere leden te dulden, dan die als ware Christen-geloovigen hunne zaligheid van Christus verwachten?
2. Is het belijdenis-doen iets anders dan aanvrage om toelating tot de tafel des Heeren en het ontvangen van recht daartoe?
3. Is het tegen Gods Woord aan zulke leden te ontzeggen: verkiesbaarheid tot kerkelijke ambten, en het recht om de doopsbelofte af te leggen?

Het praeadvies van de Docenten en Zendingsdirector wordt gehoord en eene belangrijke discussie naar aanleiding dezer memorie van toelichting gevoerd. Allen stemmen hierin overeen, dat hier de vinger is gelegd op een wonde in 't gemeentelijke leven, vroeger dikwerf in de vorm van doopledenkwestie uit de Noordelijke Provinciën op de Synode ter sprake gebracht.
Sommigen evenwel meenen: dat in de door de Classis Dordrecht bedoelde gevallen geen censuur mag worden toegepast daar het h.i. neerkomt op gemoedsbezwaar. dat in art. 73 der Synode van Dordrecht 1574 de nadruk moet worden gelegd op het woordeke „achterdenking" 't welk zou beteekenen: toepassing van censuur, indien men het Avondmaal mocht verzuimen uit vrees van vervolging om alzoo niet openlijk „zijne religie gestand te doen", óf als er suspicie was van zonden, waaruit bezwaar voort zou komen, dat ook de Synode van Dordrecht 1618/19 dit art. niet heeft overgenomen.
dat het zeer zeker de taak is der Leeraren en Ouderlingen om door onderwijs dit kwaad te bestrijden en er vooral op moet worden gelet, wie men als leden der Gemeente aanneemt: maar dat het niet toelaten tot 't afleggen der Doopbselofte een middel zou zijn, erger dan de kwaal, en er in deze kwestie naardien het ziekteverschijnsel een historisch-geworden is, met veel voorzichtigheid dient gehandeld".
Ik stel den lezer voor hier af te breken om de volgende week de beslissing der Generale Synode te laten hooren met nog enkele gedachte-wisselingen.
Maar ieder zal beseffen van hoe groote betekenis dit verloop is. Is het niet, of wij een bladzijde uit het heden lezen? Immers dit is het vraagstuk, dat op de a.s. Synode aan de orde zal gesteld.
Daarom is nauwkeurige kennisneming van deze Synodale uitspraak van zoo groot gewicht.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 augustus 1950

De Wekker | 4 Pagina's

De Generale Synode (3)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 augustus 1950

De Wekker | 4 Pagina's