Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de kerkorde (61)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op de kerkorde (61)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

We zijn thans gekomen tot artikel 13 van de Kerkorde, dat tot opschrift heeft: Emeritaat en dat luidt: Als een dienaar des Woords door ouderdom, ziekte of om een andere reden ongeschikt wordt tot uitoefening van zijn ambt, dan behoudt hij niettemin de eer en naam van dienaar des Woords en heeft de Kerk, die hij gediend heeft, naar behooren in zijn levensonderhoud te voorzien. Dezelfde verplichting heeft zij ook ten opzichte van weduwen en wezen der dienaren in het algemeen.
In artikel 11 heeft de Kerkorde uitgesproken, dat elke plaatselijke kerk aan haar dienaar een behoorlijk levensonderhoud moet verschaffen. De predikant heeft zich voor zijn geheele leven met al zijn tijd en krachten aan den dienst der Kerk verbonden en kan en mag daarom geen ander beroep waarnemen teneinde in zijn levensonderhoud t e voorzien. Naar Gods Woord is de gemeente, die hij dient, verplicht voor liem te zorgen. Welnu, zegt de Kerkorde in artikel 13, deze roeping blijft ook dan, wanneer de dienaar door ouderdom, ziekte of anderszins niet meer in staat is zijn dienst uit te oefenen. De synode van Dordrecht, 1578, bepaalde dit reeds, en sprak duidelijk uit, dat deze verzorging tot de taak van de gemeente, die de predikant gediend heeft, behoort. De synode van Middelburg, 1581, voegde hieraan toe, dat ook de weduwen en weezen verzorgd moesten worden. De synode van Den Haag, 1586, bevestigde dit alles. Sindsdien is deze bepaling gebleven. Twee zaken vragen hier onze aandacht.
In de eerste plaats de emeriteering. De term emeritus is waarschijnlijk pas i n de 17e eeuw opgekomen. Deze term is ontleend aan het militaire leven in het oude Rome. Een soldaat bijv., die de leeftijd van 50 jaar had bereikt of die de vereischte veldtochten had volbracht was emeritus, d.w.z. uitgediend (zie Classisch Woordenboek van Kimsten en Wetenschappen naar Dr Fr. liübker's Reallexikon des classischen Alterthums, door Mr J. D. van Hoëvell, onder Delectus militum). De belooning voor uitgediende soldaten werd emerit um genoemd. De Romeinsche militaire term emeritus of uitgediend is later overgegaan op kerkelijk en wetenschappelijk terrein. Men gebruikt tegenwoordig dezen term alleen maar voor predikanten en hoogleeraren, die wegens ouderdom, ziekte of anderszins hun werk niet meer kunnen verrichten en toch den naam en de eere van predikant of hoogleeraar behouden. De reden tot emeriteering is, zegt de Kerkorde, onbekwaamheid. Deze onbekwaamheid kan het gevolg zijn van ouderdom. Onze Kerken hebben als leeftijdsgrens 70 jaren gesteld. Een predikant, die dezen leeftijd bereikt heeft, heeft recht op emeritaat. Een andere oorzaak van ongeschiktheid kan ziekte zijn. Bedoeld i s hier natuurlijk een ziekte, waardoor «een dienaar bij den voortduur onbekwaam is zijn werk te doen. De Kerk noemt ook nog: of om een andere reden. Er kan namelijk invaliditeit optreden door een ongeluk, en zoo kunnen zich allerlei gevallen voordoen. Naar analogie van artikel 13 hebben de Kerken «echter ook aan dienaren, die geroepen verden tot het werk van hoogleeraar in de theologie, of die benoemd werden tot geestelijk verzorger in een inrichting tot verpleging van krankzinnigen of die legerpredikant werden emeritaat verleend, zij het dan in bepaalde gevallen zonder recht op pensioen. Maar dit was toch eigenlijk niet naar den geest van artikel 13. Men wist echter geen andere mogelijkheid om toch zulke dienaren, die wel geen gemeente meer konden dienen, doch toch „geestelijk" werk verrichtten den naam en de eere van dienaren des Woords te doen behouden. Na de wijziging van de Kerkorde in 1947 is daartoe de mogelijkheid geopend in artikel 6, zooals wij bij de bespreking van de Kerkorde gezien hebben.
Nu kan artikel 13 toegepast worden op de daarin genoemde gevallen en behoeft men het niet elastisch te maken door er ook andere gevallen onder te brengen.
Iemand, die naar artikel 13 geëmeriteerd is, behoudt den naam en de eere van dienaar des Woords. Het eenige verschil tusschen hem en zijn dienstdoenden collega is, dat hij van de verplichting tot den ambtelijken arbeid is ontslagen. De bevoegdheid evenwel blijft hij behouden. Levenslang is hij immers aan den dienst der Kerk verbonden, en in zooverre kan er ook van verplichting gesproken worden. Zoo lang hij in staat is iets te doen, rust de zedelijke plicht op hem om in het Evangelie te arbeiden, maar formeel is hij vrijgesteld van alle ambtelijke arbeid.
Blijft een emeritus-predikant in zijn gemeente wonen, dan behoudt hij zitting in de kerkeraad.
Van de verplichting de kerkeraadsvergaderingen bij te wonen is hij vrijgesteld, maar hij heeft het volste recht deze bij te wonen. En dat niet maar, zooals wel eens gedacht wordt, met adviseerende stem, maar met concludeerende of beslissende stem. De kerkeraad kan hem evengoed als een ander afvaardigen naar de classis en deze naar de particulier synode en deze naar de generale Synode.
Gaat hij in een andere plaats wonen, dan heeft hij daar natuurlijk geen zitting in de kerkeraad, tenzij deze gemeente hem als ouderling verkiest. In dat laatste geval kan hij naar de classis worden afgevaardigd, en deze kan hem, als ouderling afvaardigen naar de particuliere synode enz. Niemand zegge dan, dat er dan toch maar een „dominee" afgevaardigd is, waardoor feitelijk inbreuk gemaakt wordt op den regel, dat er eventueel predikanten als ouderlingen afgevaardigd worden. Immers, hij wordt niet als predikant maar als ouderling gekozen en afgevaardigd.
Gebeurt het nu, dat een predikant, die wegens langdurige ziekte geëmeriteerd is, tegen de verwachting der geneesheeren in, toch weer herstelt, dan treedt het geval in, dat hij niet meer „door ziekte ongeschikt is tot uitoefening van zijn ambt".
Indien dit door een of meer deskundigen wordt geconstateerd, dan treedt de vroegere toestand weer in, m.a.w. hij moet de uitoefening van zijn ambt in zijn gemeente weer hervatten. Formeel is hiervoor noodig een verklaring van de classis.
In de practijk zullen zich dergelijke gevallen wel niet veel voor doen, en dan zal het in de meeste gevallen nog wel zóó zijn, dat een her-steld emeritusdienaar een beroep van een andere gemeente ontvangt en aanneemt.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 augustus 1950

De Wekker | 4 Pagina's

Toelichting op de kerkorde (61)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 augustus 1950

De Wekker | 4 Pagina's