Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De heerlijkheid der voleinding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De heerlijkheid der voleinding

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En hij toonde mij een zuivere rivier van het water des ievens, klaar als kristal, voortkomende uit de troon Gods en des Lams. In het midden van hare straat, en op de eene en de andere zijde der rivier was de boom des levens." Openb. 22 :1 en 2a

Wanneer de apostel Johannes op hoge leeftijd om de Naam van zijn Heiland naar het eiland Patmos verbannen is, zodat hij van alle gemeenschap versto-ken is, komt de Koning der kerk om Zijn discipel het schoonste en heerlijkste te openbaren, wat ooit aan een mens op aarde vertoond is. O zeker, Mozes heeft eenmaal door Gods genade de heerlijkheid van het aardse Kanaan aanschouwd, enkele der profeten mochten hemelse gezichten zien, maar wat de verhoogde Koning hier Zijn knecht te aanschouwen geeft is heerlijker en groter. De heerlijkheid der voleinding wordt Johannes getoond en al wat aan hetzel-ve vooraf gaat. Alles wat geopenbaard wordt moet hij schrijven in het boek, dat genaamd wordt: „De openbaringen van Johannes". En wij gevoelen het hier direct, wat Johannes ook schrijft aan het begin, dat dit moet zijn: „De openbaringen van den Heere Jezus Christus aan Johannes". In dit boek nu zien wij het voortschrijden der geschiedenis en al naar de mate het uur der voleinding nadert al naar die mate wordt de heerlijkheid der openbaring groter; en hoe dichter de komende Heiland nabij Komt des te sneller zien wij de oordelen over deze wereld uitgestort. Het is, alsof in de steeds snellere wenteling der tijden de fiolen van Gods toorn met meer spoed worden geledigd, opdat alzo de tijd verkort om de uitverkorenen, en Gods volk ook te spoediger mag ingaan in de heerlijkheid van Gods-eeuwig-blijvende-zaligheid.
Zo zien wij in dit boek de verdrukking van Gods Kerk op aarde, maar daarna ook Gods wraakzwaard over het Babylon der wereld en der zonde, totdat het gejuich gehoord wordt van de Kerk in heerlijkheid: „Zij is gevallen het grote Babylon! Zij is gevallen!!!" Ja, bij die val is er droefheid op aarde; smart bij de kooplieden, geween in de handelssteden, want de rijkdom van deze aarde ging voorbij. Doch er is vreugde in de hemel en de zegezang wordt voor Gods troon gehoord: „Halleluja! want de Heere, de almachtige God heeft als Koning geheerscht."
Dan nadert met rasse schreden de heerlijkheid der voleinding. Neen, nu moeten wij niet spreken over „het einde" want het „einde" is nog iets heel anders dan de „voleinding". Er is ook geen „einde" aller dingen, maar een VOLEINDING aller dingen. Zie het maar: Christus overwint het beest en de valse profeet; satan wordt gebonden, het rijk des satans neemt in deze bedeling een einde, maar.... de voleinding zien wij in de heerlijkheid Gods en in de verheerlijking en zaliging van Gods kerk. Gods kinderen mogen als koningen met Christus heersen. Dan ook komt de nieuwe hemel en de nieuwe aarde; want de eerste aarde is voorbijgegaan en het nieuwe Jeruzalem daalt neder uit de hemel als de Bruid des Lams.
In dit laatste gedeelte, dat beschreven wordt in hoofdstuk 21:9—22:5 wordt gesproken van een „rivier" en „straat". De rivier, klaar als kristal vloeit voort uit de troon Gods en des Lams. In het midden van hare straat, en op de ene en andere zijde der rivier was de boom des levens. Wordt rivier en straat hier nu niet een geweldige tegenstelling? Want wat is eigenlijk een straat? Men spreekt meestal van straten, wanneer wij in de steden aaneengerijde huizen zien als massieve steenmassa, waarin vele mensen een woning gevonden hebben.
Strak en belijnd staan daar de huizen aan elkaar gebouwd; de woningen zijn als het ware opgestapeld en duizenden vinden er hun thuis. Zie daarentegen een rivier in grillige vormen, die begerig in zich opneemt het water van de onzichtbare bronnen en murmelende beekjes en zo, zichzelven vullend, een weg zoekt door laagten en diepten naar meer of zee. Zulk een rivier is eigenlijk iets wonderlijks. Bij de ontspringing is zij begerig, want al het water, dat haar bereikt, wordt opgeslorpt, maar volgt haar loop en gij ziet, dat zij bij haar monding beemd en veld bevloeit. Zij geeft het verfrissende water en het vruchtbare slib weer terug, opdat de aarde vruchtbaar zal zijn. Vergaren en geven; verzadigd worden uit de bronnen en verzadigen het dorstig land, dat is haar taak. En wie denkt hier niet aan de dichter, die zong: „De Godsrivier doet G'overvloeien, en op 't bereide land het nuttig koren welig groeien".
Welnu, dit rijke van Gods schepping zal ook in de heerlijkheid der voleinding worden gezien. Geen kale vlakte zal het deel zijn van hen, die het erfgoed des Heeren mogen ingaan. Schepping, cultuur, rivier en straat, te samen zal het alles juichen tot Gods eer, en het alles zal beschaduwd zijn door „de boom des levens". God Zelf zal daar de grootheid der schepping en de rijkdom der ontwikkeling (door de wereld hier zo vaak misbruikt) samenvatten tot de glorie van Zijn Naam. In de heerlijkheid der voleinding zal de Majesteit Gods gezien worden in wat Hij schiep, (rivier) en wat Hij gaf (straat).
Neen, dan is „rivier" en „straat" geen tegenstelling meer. Dan is het één.
Zo toont de verheerlijkte Koning het aan Johannes Zijn dienstknecht. Hij ziet het Paradijs waar eens „de rivier" en „de boom des levens" was, waar God Zijn glorie in de schepping openbaarde, waar het geen chaos, maar kosmos, geen disharmonie, maar harmonie was. Maar tussen dat oude Paradijs en het nieuwe Jeruzalem ligt de zonde-schuld des mensen, en door die zonde-schuld is het, „dat het ganse schepsel zucht als in barensnood zijnde", en die zonde v/oelt voort van dag tot dag, en al wat God nog geeft op aarde tot zegen, wordt door de mens der zonde aangegrepen en in dienst gesteld van satan, en nimmer zal de mens zich daaraan kunnen ontworstelen.
Doch zie: éénmaal zal de tijd aanbreken, dat het nieuwe Jeruzalem, en met dat nieuwe Jeruzalem „rivier" en „straat", zal nederdalen uit de hemel. De heerlijkheid der genade is dus niet van deze aarde naar de hemel, maar van de hemel nederdalend op deze aarde, en zó alleen, door de genade Gods, die nederdaalt, zal de rivier het nieuwe Jeruzalem bevloeien en maken tot een hof des Heeren, opdat de boom des levens eeuwig vrucht zal dragen.
Ja, in die heerlijkheid der voleinding zal rivier en straat, wording en zijn, hof en stad te samen juichen tot eeuwige glorie Gods, omdat God daar geeft „het eeuwig evenwicht".
De rivier vloeit uit de troon Gods en des Lams. Het is dus de rivier van de zuivere genade Gods. Uit de onpeilbare diepte der Goddelijke Verlossing wordt dan Gods volk gevoed en gelaafd. Dan mogen daar Gods kinderen wandelen in de „straat", die gelegd is langs „de rivier" en zullen de vruchten smaken van „de boom des levens", maar dit alles is er alleen, omdat het voortkomt uit de troon Gods en des Lams. Al wat God daar het leven schenkt, en wat Hij zal doen groenen en groeien zal zijn tot eeuwige troost van Zijn volk, opdat God in de heerlijkheid der voleinding door alles en allen verheerlijkt zal worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1950

De Wekker | 4 Pagina's

De heerlijkheid der voleinding

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1950

De Wekker | 4 Pagina's