Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De bekeering van Lydia (VII)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De bekeering van Lydia (VII)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

En een zekere vrouw met name Lydia, een purperverkoopster van de stad Thyatira, die God diende, hoorde ons, welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam, op hetgeen van Paulus gesproken werd. Hand. 16:14

Zoolang als de vensters van de woning des harten gesloten zijn straalt geen licht in de kameren van ons diepere leven. Het licht schijnt wel over ons, maar niet in ons. Nabij het Koninkrijk Gods is nog niet in het Koninkrijk Gods.
Daar kan zooveel „aan" en „voor" en „met" den mensch geschieden, dat er nog nooit iets „in" den mensch is geschied.
De nieuwe theologie is sterk gekeerd tegen dat „in" ons.
Deze soort theologie noemt zulk een bevindelijk leven een ziekelijke inslag, een soort psychologisme, waarbij de mensch altijd weer op zich zelf wordt terug geworpen. Men moet niet zoo graven in zich zelf. Men noemt dit zelfs een heidensch idealisme, dat een andere vorm is van Remonstrantisme, en dat alleen door doopersche kwaliteiten kan worden goedgekeurd.
Maar heel deze afkeerige houding in de nieuwere theologie is veel erger dan doopersch. Het is zelfs nog erger dan heidensch. Het is in zijn wezen een aanranding van den Heiligen Geest, en daarom een aanslag op de diepte van het heerlijke Wezen Gods.
Immers het is een bijzondere eigenschap der werking van Gods Geest dat Hij „in" ons werkt met kracht, dat Hij ons deelachtig maakt, al wat wij in Christus hebben. Men ontrooft bewust of onbewust aan den Heiligen Geest de schoonheid van Zijn werkingen, wanneer deze theologie aan dat kleine woordje „in" begint te tornen. Ongetwijfeld is het waar, dat men met zulk een subjectieve inslag kan verzanden in een ziekelijk subjectivisme. Alleen als men dan maar niet vergeet, dat men even gemakkelijk zoo niet gemakkelijker met een objectieve inslag kan verzanden in een objectivisme, dat de ijsberg gelijk is, waarop elk zieleschip stukstoot.
De Heere opent het hart van Lydia!
Dat gaat zeker niet buiten haar diepst doorleven om.
Het is juist de Heere, Die door Zijn Geest de adem des levens in de zielen der zijnen opwekt, waardoor Hij zijn volk wederbaart tot een nieuwe en levende hoop en dat alles door de onnaspeurlijke, maar zoo zalige werking en inwerking des Geestes. Hier is een lofzang: het is niet desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods.
Daar op het strand te Filippi gaat de Heere naar Zijn vrijmacht velen voorbij en Hij vindt een Lydia. Ik begrijp dat niet, waarom de Allerhoogste zoo vrijmachtig handelt, want ik zou het allen willen geven, die op het strand geluisterd hebben. Ik kan alleen met Paulus aanbiddend vragen: is er onrechtvaardigheid bij God? Dat zij verre! God verkiest zich naar Zijn vrijmacht een volk, opdat het bij Hem zou wonen. Daarom juist is gansch het werk, der zaligheid des Heeren werk, waarvoor Hem alleen lof en aanbidding moet worden toegebracht.
Zoo wordt dit Lydia's hart in gansch bijzondere zin een schepping, een gewrocht van Gods vrije genade: „Waar genade valt, daar valt genade vrij" is het lied, dat langs de boorden klinkt van de rivier, die een Lydia herinneren kan aan het water des levens om niet.
Hier is voor Lydia de aanvang van een leven der glorie, dat zijn hoogtepunt zal bereiken, wanneer Lydia's voet zal staan aan de boorden der volle Godsrivier, waar de ontelbare schaar wacht, die haar reeds is vooruit gereisd.
Thans ontvangt zij de staf om op te leunen bij het voortgaan op den smallen weg, die naar de Godsstad voert.
Nu begint voor Lydia de nieuwe reis om in allen levensweg en in alle levensnooden zich vast te houden als ziende den Onzienlijke.
Hier wordt dat hart van Lydia „geopend", dat is getrokken, geroerd, bewogen door een onwederstandelijke kracht en inwerking des Heiligen Geestes om in teedere liefde te ontvonken voor Hem Die Paulus met al de liefde van zijn hart predikt.
Paulus — Lydia!
Wat een verschil en toch wat een eenheid!
Paulus — de strijder op Damascus' weg, die in volle wapenrusting tegen Christus werd ontwapend, en neergeslagen om als een hulpelooze blinde stakkerd de poort van Damascus binnen te gaan.
Lydia — de stille figuur aan het strand te Filippi, die in onbegrepen zielsontroering het hart voelt geneigd door en naar den Heere, en alleen maar kan zeggen, dat het haar aan woorden ontbreekt om te vertolken, wat de ontroering üi haar spreekt.
En toch die twee — hoe zeer ook van elkander onderscheiden in weg en toebrenging, in breken en buigen, in tranen en berouw, zij hebben samen de blijdschap der eenheid, dat zij door den Heere gezocht en gevonden zijn.
Zij hebben beiden een „geopend" hart, en zulk een hart is een Biddend hart, een berouwvol hart, dat niet anderen napraat, maar dat in eigen taal naar de mate der gaven ons van den Heere gegeven spreekt van Gods daden „in" ons.
Paulus en Lydia — wel zij kunnen beiden een psalm opgeven — kunt gij het ook?

Komt, luistert toe, gij. God gezinden
Gij, die den Heer van harte vreest.
Hoort, wat mij God deed ondervinden,
Wat Hij gedaan heeft aan mijn geest.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1950

De Wekker | 4 Pagina's

De bekeering van Lydia (VII)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1950

De Wekker | 4 Pagina's