Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hoe moeten wij Genesis 1 lezen? (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe moeten wij Genesis 1 lezen? (I)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van een jonge broeder ontving ik een schrijven, waarvan de inhoud uitloopt op de vraag, die ik als titel boven deze correspondentie formuleerde.
In dat schrijven wordt n.l. aangeroerd de vraag wat of nu eigenlijk Genesis! ons zeggen wil. Wordt ons hier alleen maar meegedeeld de fundamentele waarheid: God is de Schepper van hemel en aarde? Is de manier waarop en de woorden waaronder ons dat meegedeeld wordt als inkleding te beschouwen? Of hebben we in het eerste hoofdstuk van de H.S. een reeks feiten te lezen, werkelijke gebeurtenissen, die hebben plaats gehad zo ze ons beschreven worden? Hoe moeten we dus Gen. 1 lezen?
Nu ziet mijn jonge broeder deze dingen nogal scherp. Hij schrijft b.v.: „Het niet beantwoorden van vragen van sommige jonge mensen werkt funest. Ze gaan twijfelen en zoeken bij een of andere buitenkerkelijke theorie zekerheid. Vooral als dominé geen antwoord geeft, wat vrome volzinnen zegt of enigszins geërgerd de lastige vragen ontwijkt, ontstaat argwaan en reactie."
Mijn vriend wil dus liefst klare wijn en zo niet... mijn vonnis is geveld.
Inderdaad is hier een vraag aangeraakt, waarover wij dienen na te denken.
Wanneer wij als kinderen het verhaal van de schepping der wereld hoorden vertellen dan hadden we er geen moeilijkheden mee. Gaan wij later nadenken en wat studeren dan rijzen er vele vragen. Niet nog zozeer over de waarheid van de Schrift, maar of het in Gen. 1 meegedeelde werkelijk zo heeft plaats gehad. Immers — om een voorbeeld te noemen dat mijn briefschrijver ook aanhaalt — hoe kan het licht op de eerste drie dagen de aarde verlicht hebben, terwijl de zon er nog niet was, enz.
Zo kwam de vraag op: is inderdaad op grond van de natuurwetenschappelijk bekende feiten en onze voortgaande kennis er van, wel vol te houden dat Gen. 1 ons een reeks werkelijk zo gebeurde feiten mededeelt?
Voor deze „moeilijkheid" heeft men nu een oplossing gezocht door te zeggen: Hier wordt ons maar één feit meegedeeld n.l.: God heeft alles geschapen. Deze waarheid heeft nu in Gen. 1 een inkleding ontvangen, waarbij de schrijver heeft laten gelden zijn kijk op de wereld en het „voorgesteld" dat dit in zes dagen en in de door hem gegeven volgorde zou plaats gehad hebben. Men spreekt dan van inkleding, voorstelling of, zoals Karl Barth, van „sage".
Men vindt deze voorstelling van zaken zelfs bij hen, die toch overigens nog wel aan de Schrift als het onfeilbare Woord Gods vast willen houden, zoals b.v. de Roomsen.
Het trof mij tenminste dat in het jongste catechetische werk van Roomse kant: „De triptiek van het Godsrijk", gezegd wordt: „Het scheppingsverhaal uit de bijbel behoeft men niet in alle détails letterlijk te nemen. De schrijver sluit zich aan bij de voorstellingen en opvattingen van zijn tijd; zijn eigenlijke bedoeling is, belangrijke godsdienstige voorstellingen voorhouden: God heeft de wereld geschapen enz." blz. 430 a.w.
Nu zijn deze en dergelijke opvattingen niet nieuw. Reeds Augustinus, zij het op heel andere gronden, wilde Gen. 1 lezen als een dichterlijke uitbeelding van de waarheid dat God Schepper is.
Mogen wij dat nu zo doen?
Vast staat voor ons dat wij niet anders kennis van de schepping hebben dan door openbaring. Waarschijnlijk heeft God de Heere dit reeds aan Adam geopenbaard. Vandaar voorstellingen omtrent een schepping bij alle volken. Mogelijk is later aan da aartsvaders meer omtrent deze dingen geopenbaard — de instelling van de Sabbath was althans vóór Mozes bekend — en deze instelling behoort tot de scheppingsordinantie's. Later bij de teboekstelling is door Mozes de bewaarde openbaring te boek gesteld en vastgelegd.
Hoe dient zich nu deze openbaring aan? Als inkleding van waarheden of als waarheid? Is er waarheid Gods in deze Schrift of is ze Gods waarheid in geheel haar mededeling.
Wie het laatste ontkent drijft een wig tussen de H. Schrift en het Woord Gods. Dat wil ten aanzien van Gen. 1 zeggen: het woord Gods is hier alleen: God is Schepper. De Heilige Schrift, waarin dit „woord" ons meegedeeld wordt, is inkleding, dichterlijke voorstelling enz.
Zo houdt men dan ruimte, meent men, voor de feiten der natuurwetenschap, die zegt dat wij op een dergelijke wijze als in Gen. 1 geschiedt niet over de wording van het heelal kunnen spreken.
Men wil dan handhaven: God is Schepper, maar overigens voor alle mogelijke veronderstellingen van natuurwetenschappelijke aard plaats laten.
Deze voorstelling wordt dan nog versterkt door de redenering dat de bijbel niet een boek der wetenschap is — wat toegegeven zij — en dus alleen tot het hart en niet tot de nadenkende mens in zijn wetenschap spreekt.
In dit geschil zullen we nu echter eerst eens naar de „feiten" van het Woord Gods zelf moeten gaan, anders is het gevaar niet denkbeeldig dat een beschouwing gaat heersen over de feiten.
Feit is dat de bijbel zich aandient als het Woord Gods en als zodanig door Jezus zelf en de Apostelen erkend is. Zegt dit niets, dan is ook de betrouwbaarheid van Jezus zelf in twijfel gekomen en weten we dus helemaal niet meer wat „waarheid" is. Wie dus ten aanzien van de H.S. de weg opgaat van het is „maar" voorstelling inkleding enz. komt in strijd met de manier, waarop dat Woord Gods zelf zich presenteert en door Christus erkend is.
Nu is Gen. 1 een deel van de Vijf boeken van Mozes. Welk karakter heeft nu dit deel van de H. Schrift? Zijn hier dichtingen, voorstellingen of feiten, historie dus?
Met name het boek Genesis is door en door historisch. Dit is juist de laatste halve eeuw door feiten buiten de bijbel sterk aan het licht getreden.
Wie geeft ons nu recht om in zulk een overigens door en door historisch boek te zeggen: de eerste drie hoofdstukken houden we voor dichting, hier zijn geen feiten, maar voorstellingen. Voor dit feit dat de boeken van Mozes historisch zijn moeten we ook oog hebben.
Daarbij er is nog een feit. Prof. Dr. G. Ch. Aalders heeft in zijn prachtige werk dat ik mijn correspondent zeer aanraad eens te lezen: „De goddelijke openbaring in de eerste drie hoofdstukken van Genesis" met de feiten aangetoond dat het op grond van taalkundige overwegingen eenvoudig onjuist is om b.v. Genesis 1 als een gedicht te willen kwalificeren.
En als deze geleerde, die zeker op dit gebied recht van meespreken heeft zegt op blz. 163 van zijn a.w.: „Als dit het resultaat is van nauwkeurige onbevangen exegese, dan staat daarmee ook voor ieder, die het gezag der H. Schrift erkent, haar als Gods Woord eert, vast dat de schepping der wereld waarlijk aldus heeft plaats gehad, gelijk in Gen. 1 en 2 ons wordt verhaald. En welke bezwaren zich dan ook mogen voordoen in verband met de uitkomsten waartoe de natuurwetenschappen zijn gekomen, de oplossing van die moeilijkheden kan nimmer daarin worden gezocht, dat men het historisch karakter van het scheppingsbericht prijsgeeft. Dan gaat men tegen de duidelijke bedoeling van de tekst in. En daardoor komt men in strijd met een van de allereerste eisen ener wezenlijke wetenschappelijke behandeling van het vraagstuk dat zich hier voordoet", dan mogen wij aan een dergelijk feit zo maar niet voorbijgaan.
Wie zich dus op een dergelijk critisch standpunt stelt ten opzichte van Gen. 1 en dit niet letterlijk maar dichterlijk of symbolisch of Oosters wil lezen kom.t in strijd met de feiten in de Schrift zelf.
En op deze wijze wordt de vraag: is de Schrift waar, niet positief met „ja" beantwoord. Moet ik en mag ik op deze wijze kennelijk als historie bedoelde gedeelten der Schrift lezen, wie waarbogrt mij dan dat wat Lukas 2 zegt van de geboorte van Christus wel werkelijkheid en geen inkleding is?
Waar blijft dan tenslotte het fundament der waarheid Gods, waarop de kerk rust als zij belijdt: Aldus zegt de Heere?
Uiteraard heb ik met deze opmerkingen alle bedenkingen nog niet weerlegd. Volledige kan ik in dit kort bestek niet zijn.
Maar laten onze jongeren goed bedenken dat wij met allerlei soms erg aannemelijk schijnende theorieën de fundamenten der waarheid aantasten.
Er is eens gesproken over een „isolement" waarin wij als gereformeerden tegenover vele andere „christenen" staan als het gaat om het verstaan van het Woord Gods. Hier in is niets teveel gezegd maar de situatie scherp en juist getekend.
Een volgende maal over een andere zijde van de zaak hier besproken.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 januari 1951

De Wekker | 4 Pagina's

Hoe moeten wij Genesis 1 lezen? (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 januari 1951

De Wekker | 4 Pagina's