Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vindenstijd (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vindenstijd (III)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Filippus vond Nathanaël en zeide tot hem: Wij hebben dien gevonden, van wien Mozes in de Wet geschreven heeft en de Profeten, namelijk Jezus, den zoon van Jozef, van Nazareth. En Nathanaël zeide tot hem: Kan uit Nazareth iets goeds zijn? Filippus zeide tot hem: Kom en zie. Johannes 1 : 46-47

Daar is iets overrompelends in het woord van Filippus. Hij is vol van Jezus. Als wij deze prediking van Filippus, deze boodschap in haar geheel lezen, zoo voelen wij dadelijk, dat hier spreekt een man, die een ontroerende blijdschap der ziel smaakt.
Hoort, hoe het van zijn lippen rolt in stijgende zielsstemming: wij hebben gevonden, van Wien Mozes in de wet geschreven heeft, en de Profeten, namelijk Jezus, den zoon van Jozef van Nazareth.
Wat Wetgeleerden en Schriftgeleerden, vergrijsd bij de rollen der profetie, verborgen was, wordt door dezen eenvoudigen Filippus verstaan.
Voor hem is opgegaan het licht op het pad van het zoekend heimwee, dat de inhoud is van geheel de Godsopenbaring, Jezus!
Filippus bezat zijn bijbel, niet als een pronkstuk, niet als behoorend bij het Zondagsche pak om met den bijbel in de hand naar de kerk te wandelen, Filippus kende het zoeken naar en in het Woord van God. Hij bezit wet en profeten niet als een antiquiteit, maar als een boom des levens, wiens vruchten altijd rijper en wiens schaduw altijd grooter wordt. Hij mag en hij kan nu aan dezen boom schudden en hem valt een vrucht in den schoot, waarop tal van geslachten hebben gewacht, die veertig eeuwen noodig had om tot volle rijping te komen. Daarom wordt deze tijd ook genoemd „de volheid des tijds", de rijping der tijden, behoorend tot de oogst der aarde. Want deze Jezus, die de inhoud is van veertig eeuwen voor Filippus, is de inhoud tevens van alle eeuwen, die nog aanrollen zullen. Die hier nog als Jezus van Nazareth wordt aangeduid, zal eenmaal niet meer in deze knechtsgestalte der vernedering tegemoet getreden worden, maar als een Koning der heerlijkheid op den troon van het verbijsterd heelal klimmen.
Filippus belijdt hier Jezus, maar zijn belijdenis is door vele vlekken gekenmerkt, en zijn woord nog niet klaar als kristal.
Er moet steeds in de ontwaking der genade nog zooveel geleerd worden. Er zijn nog zooveel verkeerde voorstellingen omtrent de wegen des Heeren en den persoon des Zaligmakers. En zelfs bij den verderen voortgang blijkt telkens weer, dat het licht hooger moet rijzen om te leeren de zaligheid en de Zaligmaker is U nu nader, dan toen gij eerst geloofd hebt.
Zoo was het bij al de discipelen van Jezus. Geen wonder, dat ook Filippus het niet dadelijk tot die volle klaarheid kon brengen, die eerst langzamerhand op den weg naar het Nieuw Jeruzalem wordt gekend.
Ook bij Filippus was meer liefde, dan klaarheid, meer stemming, dan diepte, meer breedte, dan inhoud.
Maar dat hindert niet. Als wij de liefde in het hart dragen, zoo kunnen wij nog wel het ongeloof en het zwak geloof in de hand dragen, maar dan is de zaak toch aanwezig. Zoo was het eens bij de vrouwen, die naar het graf gingen om het lichaam van Jezus te balsemen. De liefde in het hart, maar de bewijzen van het ongeloof in de hand, de doodenbalsem, waarom de engel zeide: wat zoekt gij den Levende bij de dooden.
Daar is een dwalende liefde, die ons kan brengen op een verkeerd spoor, maar de genade brengt ons weer op het goede pad.
Filippus zal het later nog wel anders gezegd en geleerd hebben, dan toen hij uit den overvloed des harten zoo spontaan Nathanaël toeriep: „Wij hebben gevonden!" Ik denk, dat het later juist omgekeerd zal zijn geweest, en Filippus veel meer oog en hart gekregen heeft, dat Jezus hem, dan dat hij Jezus gevonden heeft. Het zal hem later wel gegaan zijn, als de Apostel Paulus, die, geleerd en geleid, al dieper de hartslag des geestelijken levens heeft verstaan en toen schreef: „W'iartoe ik van Jezus Christus gegrepen ben."
Hoe zeer Filippus nog in de windselen van een bekrompen voorstelling bevangen was kan blijken, dat hij met de rol der profetie in handen toch nog twee groote onjuistheden begaat. Hij noemt Jezus den zoon van Jozef, en hij meent, dat hij van Nazareth afkomstig is.
Calvijn teekent hier bij dit gedeelte van het Johannes Evangelie aan: de kleine mate des geloofs, die nog in Filippus was, blijkt hieruit, dat hij geen vier woorden van Christus uitspreken kan, of hij mengt daar twee groote dwalingen in. Hij zegt ten onrechte, dat hij een zoon Jozefs, van Nazareth geboren is. Inderdaad heeft Calvijn wel gelijk, dat aan deze omschrijving van den persoon des Zaligmakers veel onjuistheden kleven, maar Calvijn laat niet na te benadrukken, dat trots alle onjuistheden hier toch een oprechte begeerte des harten klopte om den Heere Jezus bekendheid te geven.
Dat hier een dwaling knijpt blijkt daghelder, omdat Jezus niet is een zoon van Jozef, want hij is niet uit den wil des vleesches, noch uit den wil des mans, maar uit God, den Heiligen Geest, geboren. Dat geheim van zijn hoogere geboorte werd hier door Filippus nog niet voldoende gepeild.
En dan uit Nazareth!
Maar hoe nu Filippus, gij kent immers wet en profeten? Spreekt de Profeet Micha dan niet van Bethlehem Efratha, als de plaats, waaruit de lang beloofde Messias zou voortkomen?
En toch, trots al deze fouten is Filippus een discipel van Jezus en hij speurt veel meer in de rol der profetie, dan alle Schriftgeleerden en wetgeleerden samen, die deze rol van buiten kennen, maar die van binnen niemand kennen.
Die Schriftgeleerden en Wetgeleerden, neen, die maken zulke fouten niet als hier Filippus, die kunnen Koning Herodes daghelder zeggen, dat de Christus uit Bethlehem moet komen, en dat hij is Davids zoon. Maar met al hun kennis en met al hun letterknechterij zijn zij nimmer gekomen, waar Filippus met zijn bekrompen voorstelling en scheeve ideeën toch gekomen is, d.i. bij Jezus.
Wat een kostelijke bladzijde voor oprecht zoekende zielen, voor die kleine in de genade, die nog wel geen verstand hebben van al die groote en zware stukken, waarover sommigen kunnen spreken, maar die met al hun lek en gebrek, met al hun duistere voorstellingen en verkeerde gedachten toch een hart voelen kloppen, dat het buiten den Heere Jezus niet meer kan stellen.
Die Filippussen, zij moeten nog veel afleeren op den weg naar Jeruzalem, zij moeten nog aan veel dood, en zij zullen hebben te leeren zich over te geven aan de hand des Heeren, die wel niet de gemakkelijkste, maar toch zeker de beste weg voor hen uitkiest.
Filippus is op school van den besten Leeraar. Zijn werk zal gecorrigeerd worden, zijn preek afgekeurd, zijn persoon al meer in de schaduw treden, maar Jezus zal al meer voor het voetlicht komen en Nathanaël zal straks de winst zijn van dit zwakke pogen, waarvan ook Filippus de vruchten zal plukken. Wie voor anderen ten zegen is, wordt zelf gezegend.
Daarom met Filippus naar wet en profeten heen: Onderzoek de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben, en die zijn het, die van Mij getuigen.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1951

De Wekker | 4 Pagina's

Vindenstijd (III)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 januari 1951

De Wekker | 4 Pagina's