Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor wie heeft Christus geleden? (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor wie heeft Christus geleden? (II)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wanneer wij nu eerst, in verband met bovenstaande vraag, onderzoeken wat de gereformeerde belijdenis is, blijkt al spoedig dat onze formulieren van Enigheid niet aanhangen de gedachte van de alverzoening maar evenmin die van de algemene verzoening of voldoening, waarbij dan alleen voor allen de mogelijkheid der zaligheid door Christus zou zijn verworven.
Wij vinden in onze belijdenis de derde gedachte heel duidelijk tot uitdrukking gebracht n.l. dat Christus geleden heeft voor zijn volk, voor de uitverkorenen, en dat zijn lijden bedoelde voor hen de verzoening met God tot stand te brengen.
Christus had in zijn werk bepaalde mensen op het oog en dus ook in zijn lijden en sterven. Hij heeft dan ook maar niet een „kans" tot zaligheid verworven maar voor zijn volk de zekerheid der zaligheid.
In onze Nederlandse geloofsbelijdenis (37 Art) wordt nog niet met evenzoveel duidelijke woorden de dwaling der alverzoening noch ook der algemene verzoening genoemd. Dat is begrijpelijk, omdat, toen deze belijdenis opgesteld werd, dit punt heel niet in het middelpunt der verschillen stond.
Wel treft, als in de Art. 17—26, van Christus, Zijn werk en de vrucht daarvan voor zijn volk gesproken wordt, dat er dan telkens, als vanzelfsprekend gesproken wordt over wat Christus voor de uitverkorenen gedaan heeft. Zij (de gelovigen) zien in Hem degene, die hunne zonden gedragen heeft en die voor hunne zonden gestorven is. En de vrucht daarvan is dat zij getrokken en verlost worden en in Christus hunne gerechtigheid voor God vinden.
Heel de lijn voor deze Artt. is: wat God in Christus doet en schenkt raakt . de uitverkorenen. Voor hen is het heil verworven en hun wordt het geschonken.
De verwerving van het heil en de toepassing worden niet van elkander brengen.
Zij liggen ineengestrengeld en zijn beide naar de Raad en wil Gods. De Catechismus spreekt evenmin met zoveel woorden over de bovengenoemde opvattingen van alverzoening en algemene voldoening.
De reden dat dit niet gebeurt is dezelfde als bij de belijdenis.
Wel menen de voorstanders van de algemene verzoening zich te kunnen beroepen op de Catechismus.
In Znd. 15 Vr. 37 wordt gevraagd: Wat verstaat gij onder het woordeken geleden? En het antwoord zegt dan: „Dat Hij aan lichaam en ziel den ganschen tijd Zijns levens op de aarde, maar inzonderheid aan het einde Zijns levens, den toorn Gods tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht gedragen heeft, enz."
Het is vooral deze laatste uitdrukking, die door de voorstanders van de leer der algemene verzoening aangegrepen wordt. Zij willen daar in lezen dat hier gezegd zou worden dat Christus het ganse menselijke geslacht met God verzoend had en dus een algemene verzoening of voldoening tot stand gebracht had.
Dit is echter heel de bedoeling niet van dit belijden. Het gaat hier over wat Christus geleden heeft en niet voor wie. Christus heeft de toorn Gods gedragen.
Die toorn is ontstoken tegen het ganse menselijke geslacht. In dat ontzettend oordeel Gods over de zonde moest Christus ingaan zou hij zijn volk verlossen. Dat is zijn lijden. Of de reddingsboot nu 1 of 10 mensen redt van het ondergaande schip, zij moet door de volle branding en het geweld van de storm. Zo, met eerbied, ook Christus, om de uitverkorenen te verlossen moet hij ingaan in dood en vloek en hel. Dat is de inhoud van de woorden „die geleden heeft".
De toorn Gods is één en ongedeeld.
Dat de catechismus met deze omschrijving van het werk van Christus niet bedoelt te zeggen dat dit voor allen gedragen is, bewijst het slot van datzelfde antw. 37 wel. Daar toch staat „opdat hij met zijn lijden als met het enig zoenoffer, ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis verloste en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verwierve."
Hier wordt in de lijn van het spreken van heel de catechismus niet van een mogelijkheid, die door Christus voor allen verworven zou zijn, gesproken maar van een zekerheid voor „ons", dat zijn de begenadigde gelovigen. Zo zegt ook de catechismus duidelijk dat verwerving en toepassing één zijn en dat Christus voor de uitverkorenen geleden heeft.
Heel duidelijk spreken zich over het onderhavige punt uit de Dortsche Leerregels. En geen wonder. Zij wijzen de leer der Remonstranten af. En één van de punten op het leerprogramma dezer beroerders van de jonge reformatorische kerk, was de algemene verzoening.
Het is dan ook geen wonder dat hoofdstuk 2 van deze belijdenis geheel aan het punt van de betekenis van het werk van Christus tot verzoening gewijd is. Men leze daarom dit hoofdstuk met de verwerping der dwalingen eens rustig. Daar kan zo heel duidelijk de gereformeerde leer gevonden worden.
Helder wordt hier onderscheiden tussen de genoegzaamheid van het werk van Christus en het doel waarmede het verricht werd en wordt. Hoewel het genoegzaam geweest zou zijn voor allen was de vrucht en kracht daarvan niet voor allen bestemd.
Hfdst. 2 art. 3 zegt over de genoegzaamheid „Deze dood des Zoons van God is de eenige en volmaakte offerande en genoegdoening voor de zonden; van oneindige kracht en waardigheid, overvloedig genoegzaam tot voldoening van de zonden der gansche wereld".
Wijd en ruim ziet dus de belijdenis de waarde van het werk van Christus. Had het Gode behaagd daardoor de gansche wereld te verlossen, er zou niet meer behoeven gedaan te zijn door de Middelaar.
Nadat nu deze genoegzaamheid van het werk van Christus beleden is wordt gezegd voor wie het werkelijk bestemd is. Hfdst. 2 art. 8 zegt dan: „Want dit is geweest de gansch vrije raad, de genadige wil en het voornemen des Vaders, dat de levendmakende en zaligmakende kracht van den dierbaren dood zijns Zoons zich uitstrekken zou tot alle uitverkorenen om die alleen te begiftigen, en door ditzelve onfeilbaar tot de zaligheid te brengen dat is. God heeft gewild, dat Christus door het bloed Zijns kruises (waarmede Hij het nieuwe verbond bevestigd heeft) uit alle volkeren stammen, geslachten en tongen, diegenen allen, en die alleen krachtiglijk zou verlossen, die van eeuwigheid tot de zaligheid verkoren en van den Vader Hem gegeven zijn....
Overduidelijk blijkt in deze uitspraak dat de gereformeerde leer is dat Christus alleen voor de uitverkorenen geleden heeft.
Aan het slot van hfdst 2 wordt in de verwerping der dwalingen art. 5, 6 met evenzo duidelijke woorden de gedachte van de algemene verzoening afgewezen.
Een volgend art. hopen we dan te zien hoe deze gereformeerde opvatting naar de Schrift is.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1951

De Wekker | 4 Pagina's

Voor wie heeft Christus geleden? (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1951

De Wekker | 4 Pagina's