Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Broeders en zusters of . . . ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Broeders en zusters of . . . ?

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een Br. te H. schrijft: „Hoe komt het toch en welke Schriftuurlijke grond heeft men er voor, dat men in on^ie erediensten zo zeer schaars de broeder en zusternaam gebruikt? Wel zegt men „Mijne hoorders" of „Toehoorders", „Luisteraars" of „Lieve mensen" en maar weinig of in het geheel niet „Geliefde Brs en Zrs in onze Heere Jezus Christus" als men de gemeente aanspreekt en dan verder „Brs en Zrs".
Het valt mij op dat deze aanspraak wel in het onderling verkeer en b.v. in de Kerkbode in een kerkeraadsverslag gebruikt wordt.
Daarom heb ik nog nooit kunnen begrijpen dat men wel br. of zr. is van Maandag tot Zaterdag maar als men des Zondags tot de gemeente Gods opgaat als brs en zrs is het net of men op die neem geen recht meer heeft, want er wordt dan een andere aanspraak gebruikt".
Inderdaad wordt hier een punt aangeraakt waarin onder ons weinig eenstemmigheid is. Mijn correspondent schrijft^ dat hij dat niet begrijpen kan. Toch is dat niet zo moeilijk voor wie iets weet van de verschillende factoren, die hier invloed uitoefenden en nog uitoefenen.
Allereerst is hier de geschiedenis van betekenis. Een vluchtig onderzoek deed mij zien dat ook onze vaderen grote verscheidenheid kenden in de aanspraak van de gemeente. Om maar twee bekenden te noemen. Ds. Hellenbroek spreekt bij voorkeur van „Toehoorders", die hij nu eens „aandachtig" en een andere keer „zeer geliefde" noemt.
Ds. Smijtegelt — en bij hem hebben we de levende werkelijkheid omdat zijn preken zo ongeveer stenografisch opgenomen zijn —spreekt bij voorkeur van „Geliefde". Daarachter zullen we dan „gemeente" hebben te denken of mogelijk ook wel „hoorders" of „toehoorders". Anderen hebben — althans in hun geschreven preken — heel geen aanspraak.
Dit wijst er dus op dat er nimmer eenstemmigheid geweest is.
Datzelfde heeft zich ook voortgezet na de Afscheiding. Deze heeft wat de preekvorm en liturgie betreft niet de kracht kunnen opbrengen om hierop reformerend in te werken. Een bundel uit de tijd van de Afscheiding, die hier naast mij ligt geeft als aanspraak in afwisseling „M. H." of „M. G.".
Men zag de samenkomst der gemeente als een groep „hoorders" en de prediker als een redenaar die zijn hoorders als zodanig aansprak.
Dat dit niet in overeenstemming was met de Schrift noch met de belijdenis drong maar traag of heel niet tot het denken door.
Men volgde hier blijkbaar een taaie traditie. Een traditie, die vooral nog weer verstevigd werd in de tijd van het liberale rationalisme dat de dominé graag als een „leeraar" zag, die veel of weinig „hoorders" had, die hem het genoegen deden naar zijn oratorische oefeningen te komen luisteren en die daarom ook als „zeer gewaardeerde" en „zeer geliefde toehoorders" werden begroet.
Dat de gemeente Gods rondom de kansel zat was helemaal uit het gezicht verdwenen.
Raadplegen wij nu de Schrift dan blijkt dat ook zij verscheidenheid van aanspraak kent. Ik doe maar een greep. Elk kan in de aanspraken van de Brieven die verscheidenheid opmerken.
Geliefden Gods, Geroepen heiligen, gemeente Gods, geheiligden in Christus Jezus, gelovigen, heilige en gelovige broeders in Christus, geliefden, wisselen elkander af.
Nergens is, voorzover mij bekend, in het N. T. de aanspraak „Broeders en zusters" te vinden. Schriftuurlijk gezien staat deze aanspraak dan ook zwak.
Raadplegen we nu onze formulieren, dan blijkt ook daar een grote verscheidenheid. We vinden; Geliefde Christenen, Geliefden in den Heere, Geliefden in den Heere Jezus Christus, eenmaal slechts — weer voor zover ik weet — Zeer geliefde broeders en zusters in den Heere. Dit laatste dan in het Avondmaalsformuher.
De aanspraak „broeders en zusters" is dus niet zo bijbels en naar onze liturgie als hij schijnt te zijn.
Het is vooral in het laatst van de vorige eeuw en het begin van deze dat hij opgekomen is. Vooral Dr. A. Kuyper Sr. heeft hierop invloed gehad. Hij beveelt in zijn werk „Onze Eeredienst" deze aanspraak sterk aan. Een van de argumenten daarbij is dat dit de dienaar nederig houdt. Hij staat niet ver boven de gemeente maar moet er zich een mee weten.
Het is vooral de reformerende invloed die van Kuyper op heel het gereformeerde leven is uitgegaan, die de aanspraak „broeders en zusters in onze Heere Jezus Christus" in de samenkomst der gemeente heeft doen opkomen.
Bij de scherpe lijnen en heldere 'onderscheidingen die hij trok en maakte kwam de betekenis van de gemeente als zodanig weer naar voren.
Vele Afgescheidenen klonk dit vreemd. En — waarlijk niet ten onrechte — vermoedde men achter deze liturgische stijl een uiting van de dogmatische beschouwing over de gemeente, waarbij deze met haar zaad is te houden voor wedergeboren en daarom aan te spreken als lichaam van Christus.
Wanneer ik mij, uit mijn jeugd, nog herinner hoe er over de aanspraak „broeders en zusters in onzen Heere Jezus Christus" geoordeeld werd, heb ik sterk de indruk dat de vrees voor Neo-Gereformeerde opvattingen deze aanspraak heeft doen schuwen.
Men wilde van dat „gebroeder en gezuster" niets weten en iemand die het wat cru zei merkte op: Ze worden maar als broeders en zusters aangesproken en het zijn misschien niet eens verre neven of nichten.
Wat deze reactie nu helemaal verkeerd? Ik meen van niet. Immers we moeten — de manier waarop zij zich uitte laten we maar ter zijde — waarderen de zin voor de werkelijkheid. Het is juist de Afscheiding, die in verbonds- en kerkbeschouwing altijd de werkelijkheid in het oog wilde houden. Zij zag de gemeente zoals ze in werkelijkheid was. Het drijven in de richting van de ideële beschouwing lag haar niet.
Vandaar m.i.z. de reactie bij ons, die deed zoeken naar een andere aanspraakvorm.
Of de aanspraak „broeders en zusters" dan verkeerd is ? In het licht van Schrift en liturgische,;geschriften niet.
De gemeente komt samen. Zij is van Christus. De gelovigen zijn krachtens hun behoren tot die gemeente ook van Christus. Maar wie nu deze aanspraak zo sterk benadrukken wil dat hij daarmede de werkelijkheid, dat er ook velen in de kerk niet waarlijk van Christus zijn, wil voorbijzien en ook in zijn prediking negeert, vergaapt zich aan het ideële.
Gaat het echter om de vraag of deze aanspraak de meest Schriftuurlijke is, dan moet gezegd dat dit niet het geval is. De voorbeelden, die ik boven gaf bewijzen dat.
Er dient derhalve een aanspraak gebruikt, die de gemeente van Christus niet verlaagt tot een groep „mensen" zonder meer of tot „publiek" van een redenaar, die zijn „hoorders" waarderingsvol bejegent, maar zulk een, die het karakter der gemeente naar de Schrift tot uiting brengt.
Eentonigheid is dan piet nodig. Er staat ons een verscheidenheid ten dienste.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1951

De Wekker | 4 Pagina's

Broeders en zusters of . . . ?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 september 1951

De Wekker | 4 Pagina's