Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pastorale Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pastorale Brieven

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste Vriend!
De genade is bij Rome, zoo zagen wij, een bovennatuurlijk vermogen hetwelk ons ingestort wordt, om het bovennatuurlijke door ons weer te kunnen bereiken. Dat hangt dan af van óns willen. Het kunnen wordt ons dan om Christus' verdienste wil ingestort, het willen en volbrengen hangt dan af van ons zelf. Dit zijn dan de menschen van goeden wille. Een echt Roomsche idee. Waarom wij ons dan ook voor die uitdrukking moeten wachten.
Dit is dus iets anders dan wat de H. Schrift ons leert, dat het God is, die in ons werkt beide het willen en het werken naar zijn welbehagen.
Genade wordt op Roomsch terrein meer een ladder, ons wel door Christus toegestoken, maar die wij zelf in eigen wilskracht moeten beklimmen. De apostel zegt echter, dat we mèt Christus gezet zijn in den hemel; niet de „ladder" maar meer de „zetel" is hier het beeld. In Christus zijn we door het geloof tot het hemelsche gekomen. Ware de Roomsche leer juist, zoo zou uiteindelijk de genade in haar resultaat afhankelijk zijn van onzen wil. En dus doorgeredeneerd in feite onmachtig en niet onwederstandelijk als het er op aan komt; als we b.v. eens niet zouden willen. Alzoo dan ook verliesbaar, gelijk Rome zelf dan ook leert.
Om dit stuk onzer verdienstelijkheid ten diepste te peilen, moeten we weten, dat Rome leert, dat de mensch, ook reeds in den staat der rechtheid, door werken van verdienstelijkheid tot het eeuwige leven moest komen. Adams gehoorzaamheid zou dan het eeuwige leven naar verdienste als loon ontvangen. Nu is wel voluit waar, dat God op de gehoorzaamheid het leven had beloofd; maar daarover gaat het hier niet. Het is de vraag n.l., of deze gehoorzaamheid verdienend van aard was. En dan zeggen we neen. Immers de mensch kan nooit een werk aan God presenteeren, dat beantwoordt geheel en al aan de absolute heiligheid Gods. Daarbij God gehoorzamen is, afgedacht van loon, altijd en toch onze plicht. Dat God op de gehoorzaamheid het leven zou geschonken hebben is een vrije gunst; ook al in 't paradijs. Gods zeggenschap op ons is zoo volstrekt absoluut, dat we deze gehoorzaamheid toch hadden moeten brengen. Als de mensch haar niet brengt, komt dan ook de straf; wat niet zou kloppen, indien het leven een verdiende belooning ware geweest.
Als een knecht op zijn werk loon verdient, dan houdt dit in, dat hij bij niet volbrengen van het werk geheel vrij man blijft, en zou de werkgever niets hebben te eischen. De mensch had dan wel het leven gemist, maar gestraft had hij er niet om kunnen worden. En nu God wel straf bedreigde, blijkt ook daaruit, dat gehoorzaamheid plichtmatig was. In zooverre ook de belofte in het werkverbond een vrijmachtige goedheid Gods; de gehoorzaamheid is hierbij de weg waarin de mensch wèl bewust in God als in zijn God zou hebben kunnen roemen, 't Geldt vóór en na den val: wij kunnen nooit, om zoo te zeggen, een rekening aan God presenteeren; en in genade is 't altijd: een kwitantie ontvangen.
Gaan we verder.
Als genade werkelijk genade moet heeten, dan is er van twee kanten bezien geen grond voor een verdienstelijkheid uit onzen z.g.n. nog ongeschonden wil. Vooreerst van onze zijde bezien.
Als, ook volgens Rome, mijn kunnen zóó er aan toe is, dat ik niet meer kan tot God en zijn gemeenschap komen, tenzij genade mij helpt, en dat daartoe nog wel Christus op het kruis zijn ziel in den dood heeft moeten overgeven, dan is toch waarlijk niet in te zien, dat naast dit niet-meer-kunnen mijn willen wèl gaaf zou zijn gebleven, althans in den wortel het goede nog wèl zou kunnen willen, als ik maar geholpen werd; neen zoowel het eene als het andere vermogen, kunnen èn willen beide, zijn tesamen verwoest, er is geen tweespalt tusschen deze beide vermogens aan te nemen.
En dan ten tweede van Gods zijde bezien. Om ons dit kunnen bij te brengen, zoo leert Rome ook, moest door Christus toch eerst Gods gramschap worden gebluscht, om den toorn Gods weg te dragen, moest er zulk een offerande worden gebracht om ons kunnen weer op streek te brengen; moest nu daartoe zulk een offer tot voldoening aan God worden gebracht, dan is niet in te zien, dat er daarenboven nóg iets, nu van en door ons, aan toegevoegd zou moeten worden, om, behalve wat Christus deed en verdiende, nu nóg een stukje verdienstelijkheid er bij te voegen, 't Is haast een belachelijke verdienste, die van ons, en dat naast en bovendien van zulk een Christus die aan God voldeed.
Mijn medewerking (coöperatie) is hiermee al te voren opgeheven, overbodig en van weinig of geen waarde te achten.
Dat de apostel niettemin zou aandringen: werk uzelfs zaligheid, dat geloof ik graag, maar dan word ik nog niet Roomsch; want, zegt Paulus, ja want, let daar op, want het is God die in u werkt beide het willen en het werken naar zijn welbehagen. Ik werk dus wel, maar uit kracht van Gods werk alleen en geheel. Mijn werk, werkzaamheden, geloof, strijd, volharding enz. enz. het is alles vrucht. En door deze aansporing heen, komt ze middellijkerwijze tot stand en openbaring.
Hier is in de genadeleer alsook tn den Christus en zijn werk zelf voor ons, alles theologisch, God uit en door en tot Wien alle dingen zijn.
Wat is er ten deze ook bij ons Bijbelsche Reform. Christenen nog veel onkruid uit te roeien, broeder. De „paap" zit van binnen, zeiden onze vaderen; helaas dat practisch de kinderen dier vaderen met soms veel „gereformeerd" lawaai, en „Chr. Geref." gebaar in de kerii der zaak nog zoo Roomsch en Remonstrantsch denken en doen. O, wat blijven we daarbij die Derde Persoon, de H. Geest toch noodig hebben. Tot de volgende maal D.V.
Met hartel. broedergroeten uw gebrekkige mede-arbeider

G. Wisse.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1951

De Wekker | 4 Pagina's

Pastorale Brieven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1951

De Wekker | 4 Pagina's