Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pastorale Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pastorale Brieven

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste Vriend!
Dank voor uw twee brieven, waarin ge uw instemming betuigt met hetgeen ik u onlangs schreef over de rechtvaardigmaking. J a inderdaad, dat hebt ge goed verstaan, dat het hart van de leer van de Reformatie is de rechtvaardigmaking des zondaars. Dat is en blijft het cardinale punt in de materie van ons geschil met Rome.
Hierover waren de Hervormers het goed eens, dat de leer der schuldvergiffenis eene is, naar de H. Schrift, als bestaande hierin, dat God de vergeving der zonden tot stand heeft gebracht, en alzoo ons deelachtig maakt, in de sfeer van het recht; en dat rechtvaardigmaking een begrip is, dat zijn volle waarde doet kennen als juridisch d.i. met rechtsgrond; en niet (maar) een instorting van een heiligende kracht. Wel is uit den aard aan deze reehtvaardigmakende daad Gods als vrucht verbonden een heiligmakende uitwerking door ons heen. Een gerechtvaardigd mensch kan niet anders, krachtens de vereeniging met Christus, dan vruchten voortbrengen dienovereenkomstig. Wie door een oprecht geloof Christus wordt ingeplant, om alzoo al Zijne weldaden aan te nemen, put uit dezen Christus nu ook een kracht tot ware godsvrucht.
Rome leert, dat in de rechtvaardigmaking ons zou worden ingestort een bovennatuurlijke heiligmakende genade, welk ons dan in staat zou stellen goede werken te doen, en daardoor het eeuwige leven te verdienen. Zoo is bij Rome de rechtvaardigmaking, de heiligmaking, de heerlijkmaking in feite het werk van den mensch zelf, zij het ook op grond van de hem z.g.n. ingestorte bovennatuurlijke genade; als hij deze ontvangen heeft (b.v. in den doop volgens Rome), moet hij zich zelf het eeuwige leven waardig maken; wij zouden ten slotte onszelf waardig voor Christus moeten maken. En als we het dan hier op aarde zoover (nog) niet brengen, moeten we het hier aangevangen werk, hiernamaals voortzetten, totdat we (door het vagevuur heen) deze volmaaktheid zouden hebben bereikt. Rome heeft het vagevuur noodig als aanvulling bij zijn leer van rechtvaardigmaking. Daar komt dan vandaan de troostlooze leer vol angst en onzekerheid, en vol gevaar om eigenlijk hier in dit leven maar niet al te „nauw" te behoeven te leven, de zelfs gevaarlijke leer dus van .. . het vagevuur.
Maar aangezien de Reformatie een beter inzicht had in de leer der rechtvaardigmaking, verviel daarmede meteen de onbewezen leer van het vagevuur.
De H. Schrift heeft bij onbevooroordeelde lezing en uitleg klaar en duidelijk een andere voorstelling gegeven van de rechtvaardigmaking. De H. Schrift toch gebruikt het woord rechtvaardigmaking in gerechtelijken zin.
Zoo stelt zij rechtvaardigmaken tegenover verdoemen. God is het die rechtvaardigt (Rom. 8), wie is het (dan) die verdoemt; en vele andere plaatsen. Waar nu verdoemen beteekent een uitgesproken oordeel, een vonnis-velling ten doode, zoo is rechtvaardigmaking, als het omgekeerde, een uitspraak als vrijspraak ten leven. God rechtvaardigt goddeloozen, zegt Paulus.
In Christus voorwerpelijk, en alzoo onderwerpelijk in het moment des geloofs; als een vrijspraak naar de belofte Gods, welke God door zijn geest in de ziel bevestigt. Gelijk n.l. zulk geloof Christus aanneemt als den eenigen grond onzer zaligheid. Deze Christus, zoo leert Paulus ons in de brief aan de Romeinen, is een gerechtigheid Gods; dat wil niet zeggen een gerechtigheid om van te verschrikken en te beven, een gerechtigheid van oordeel en straf; neen, maar wat anders. Toen Luther recht inzicht in dit woord ontving, verstond hij, dat Paulus hiermede bedoelde, dat, waar wij geen gerechtigheid kunnen tot stand brengen die aan God voldoet. God zelf nu voor een gerechtigheid heeft gezorgd, welke aan God voldoet, als zijnde goddelijk van aard en kwaliteit, wegens de persoon des Zoons. Een gerechtigheid Gods, van den hemel geopenbaard en tot stand gebracht, als eene waarmede we kunnen volstaan in hoogste ressort, tot voor Gods eigen troon toe. Deze gerechtigheid voldoet en zaligt, omdat we daarmede als met Gods eigen gave (zegt Holzius) voor God staan. Wie zou ons dan veroordeelen, verdoemen!
Daarom zal dan ook uit de werken der wet geen vleesch gerechtvaardigd worden. Niet, dat we geen werken, naar Gods wet, zouden moeten doen. O, zeker neen. Inderdaad goede werken zijn noodzakelijk; alleen maar ze kunnen onze gerechtigheid voor God niet ,zijn. Christus als de gerechtigheid Gods is een betere; ze is een goddelijke gerechtigheid, en dies ook van eeuwige waarde. Als Adam niet ware gevallen, zoo was het toch maar een menschelijke, eindige van inhoud, niet goddelijke gerechtigheid geweest; maar de gerechtigheid Gods, Christus en Zijn werk, is naar inhoud en beteekenis, naar kwaliteit en duur van eeuwige waardij. Ieder mensch die door Gods genade aan eigen ellende en gemis wordt ontdekt, leert dan ook omzien naar zulk eene gerechtigheid, waarmede hij kan bestaan tot voor Gods rechterstoel toe. Dat is Christus. Wie gelooft komt dan ook niet in de verdoemenis; en vagevuur is absoluut overbodig. Toen Luther in zijn bidcel deze gerechtigheid in het oog kreeg en leerde omhelzen, riep hij uit: „O Heere Jezus, nu zijt Gij geworden mijn zonde; en ik ben geworden Uw gerechtigheid.
Rome is ten deze een religieus humanisme. Het is soteriologie (zaligheidsleer) te kwader ure ingeënt op humanistischen stam. Bij Rome baart deze leer aanhoudende onzekerheid, onveiligheid, ongeborgenheid; een godsdienst in vreeze en angst; bij de Reformatie is het een leer vol van zaligheid, verzekerdheid, vreugde en vrede. Wij dan gerechtvaardigd zijnde hebben vrede bij God (Rom. 5). Bij God.
Dit woordje „bij" heeft in het Grieksch de beteekenis van een beweging, van een relatie; n.l. nu kan ik onbeschroomd, gedekt en verzoend in gemeenschap met God leven.
In die mate gij gelooft, zijt ge dan ook gezaligd. Heerlijk bezit, een gerechtigheid Gods deelachtig te zijn geworden.
Tot de volgende maal D.V.
Met hartel. groeten, uw toegen. vr. en br.

G. Wisse.
Doorn, Nov. .51.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1951

De Wekker | 4 Pagina's

Pastorale Brieven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 november 1951

De Wekker | 4 Pagina's