Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de kerkorde (XCV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op de kerkorde (XCV)

Kerkorde (95)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bezien we artikel 23 nader, dan blijkt, dat het werk van de ouderlingen uit drie deelen bestaat, nl. de regeering, waarin de uitoefening van. de tucht ligt opgesloten, het houden van toezicht op de mede-ambtsdragers en het huisbezoek.
We zullen deze drie deelen achtereenvolgens bespreken.
Allereerst is daar de regeering van de gemeente. Artikel 23 spreekt daarover alleen door te verwijzen naar artikel 16 K.O. Daar wordt van de dienaren des Woords gezegd, dat het hun taak is om met de ouderlingen tucht te oefenen en te zorgen, dat alles betamelijk en in goede orde geschiede. De Kerkorde verwijst nu in ons artikel naar deze zinsnede, om aan te geven, dat het werk der ouderlingen in de eerste plaats is het regeeren van de gemeente, waarvan de tuchtoefening een onderdeel is, welke taak zij met de predikanten, die immers óók ouderlingen zijn, hebben te verrichten. Over de uitoefening der kerkelijke tucht zullen we hier niet breedvoerig spreken, omdat het laatste deel van de Kerkorde daarover handelt.
Wat de regeering der kerk betreft, zij opgemerkt, dat deze een geheel eigen karakter draagt. Ze is geheel verschillend van elke andere regeering, die we in de menschelijke samenleving aantreffen.
Prof. dr. H. Bouwman, Geref. Kerkrecht, I, 549, geeft het verschil met het overheidsambt aldus weer: „Deze regeering is van het gezag der overheid in oorsprong, wezen, aard en strekking onderscheiden, In oorsprong, want het ambt der overheid vloeit rechtstreeks voort lüt de souvereiniteit van den Drieëenigen God, terwijl de kerkelijke macht haar grond vindt in Christus, het Hoofd zijner kerk. In wezen, want het ambt der overheid raakt den mensch in zijne uitwendige verhouding, in zijn recht, zijn bezit en zijn veiligheid, terwijl het gezag der kerk betrekking heeft op den inwendigen mensch naar zijn geestelijk bestaan, naar zijn godsdienstige en zedelijke openbaring. In aard, want de overheid is ingesteld uit oorzaak van de verdorvenheid des menschelijken geslachts, opdat de ongebondenheid der menschen bedwongen worde en het alles met goede orde onder de menschen toega. De overheid heeft daartoe ontvangen een dwingende macht, terwijl de kerkelijke autoriteit bedienend is, in dienst staat van Christus, ten behoeve van de gemeente.! En eindelijk, in strekking, wijl het overheidsgezag ten doel heeft de instandhouding en de bevordering van de gerechtigheid Gods in het aardsche leven,' en het kerkelijk ambt allereerst beoogt de eeuwige zaligheid der uitverkorenen, den opbouw van het lichaam van Christus (Ef. 4 :12), en in verband hiermede den eerbaren en godzaligen wandel der Christenen, opdat Christus in alles geprezen worde."
Vanouds hebben de Gereformeerden er vollen nadruk op gelegd, dat dit regeer-ambt een dienend karakter draagt. Zij waren zeer bevreesd voor menschelijke heerschappij in de kerk. In de kerk is alleen Christus Koning. Niemand anders heeft in de kerk zeggenschap, van wat rang of staat hij ook moge zijn, welke wetenschap hij ook moge vergaderd hebben of welke geestelijke ervaringen hij ook moge kennen. In de kerk is niemand anders Koning dan alleen Jezus Christus, van wien de Heere getuigt: Ik toch heb Mijnen Koning gezalfd over Zion, den berg Mijner heiligheid, Ps. 2:6. En deze Koning heeft Zijn wil geopenbaard in Zijn Woord. Deze geopenbaarde wil van Koning Jezus bindt zoowel de opzieners als de leden. Dit worde door eiken ambtsdrager beseft, opdat er geen menschelijke heerschappij insluipe. De ambtsdrager is immers niet een wereldlijk heer met wereldlijke heerschappij bekleed. Daartegen waarschuwt de Schrift nadrukkelijk. De Heere Jezus zegt tot Zijn discipelen: Gij weet, dat de oversten der volken heerschappij voeren over hen, en de grooten gebruiken macht over hen, doch alzoo zal het onder u niet zijn, maar zoo wie onder u zal willen groot worden, die zij uw dienaar, en zoo wie onder u zal willen de eerste zijn, die zij uw dienstknecht. Gelijk de Zoon des menschen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijne ziel te geven tot een rantsoen voor velen, Matth. 20 : 25-28. En de apostel Petrus, om nog één voorbeeld te noemen, vermaant zijn mede-ouderlingen: Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk, noch om vuil gewin, maar met een volwaardig gemoed, noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als voorbeelden der kudde geworden zijnde, 1 Petr. 5 : 2, 3.
Het regeer-ambt is dus dienend van aard. In de Heilige Schrift is trouwens diakonia, dat is dienst, het samenvattend woord voor alle ambt. En allen, die diakonia, dienst, verrichten, zijn diakonoi, dienaars. De „regeerder" in de kerk is „dienaar", dienaar van Christus, die in Christus' naam, door Zijn opdracht en gezag, werk verricht tot de volmaking der heiligen, en tot opbouwing des lichaams van Christus, Ef. 4 :12. De „regeerder" is in alles gebonden aan den wil van Zijn Koning die hem aanstelde, en „wanneer de opzieners vragen, dat de gemeente in alles luistere naar en handele naar 's Heeren Woord, dan is het Christus zelf, die spreekt door zijne dienaren. Christus heeft zelf tot zijne discipelen gesproken: „Wie u hoort, die hoort mij, en wie u verwerpt, die verwerpt mij" (Luc. 10 :16). De gehoorzaamheid aan het ambt behoort dan ook te geschieden met een gewillig hart. Christus heeft ons met zijn bloed gekocht en door zijnen Geest vernieuwd tot zijn evenbeeld, opdat wij ons met ons gansche leven ons dankbaar jegens God zouden betoonen en hij door ons geprezen worde. De leden der gemeente hebben dan ook te erkennen, dat de kerkedienaren handelen volgens de opdracht van Christus, en dus onderwerping en volgzaamheid te betonen, niet aan hen persoonlijk, maar aan het Woord, dat in den Naam des Heeren door hen wordt , bediend", Bouwman, a.w. 550. In Christus' kerk geldt slechts Christus' wil. En allen, ambtsdragers en leden, hebben slechts één roeping: gehoorzamen aan den wil van den Koning, gehoorzamen met een liefhebbend hart en een volvaardig gemoed, als een volk, dat zeer gewillig is, Ps. 110 :3. Waar biddend naar dat ideaal gestreefd wordt zal een goede verhouding zijn tusschen ambtsdragers en leden, opzieners en kudde. Daar zullen de eersten zich niet de „heeren" gevoelen, de menschen, die het „weten" en die het „kimnen" en die „het voor het zeggen hebben", en die „vooraan" moeten staan, en daar zullen de laatsten de ambtelijke leiding niet gevoelen als een juk, dat hen drukt, maar als een voorrecht, dat de Heere hun schenkt.

A. (Apeldoorn) H.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1951

De Wekker | 4 Pagina's

Toelichting op de kerkorde (XCV)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1951

De Wekker | 4 Pagina's