Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat leren vandaag de Geref. Kerken? IV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat leren vandaag de Geref. Kerken? IV

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Iets over het woord wedergeboorte.
Het woord wedergeboorte wordt in de H. Schrift in engere en in ruimere zin gebruikt. Wedergeboorte is niet alleen de geestelijke levendmaking van de dode zondaar door Gods Geest, is niet alleen het begin van de geestelijke vernieuwing. Dat begin behoort er ook bij, maar wedergeboorte is meer dan alleen het begin van het nieuwe leven. In onze belijdenisschriften betekent wedergeboorte ook de dagelijkse vernieuwing onzes levens, de bekering, de heiligmaking en uiteindelijk de algehele herstelling. Art. 24 van onze Ned. Gel. Bel. zegt: „Wij geloven, dat dit waarachtig geloof in de mens gewrocht zijnde, door het gehoor van het Woord Gods en de werking des Heiligen Geestes, hem wederbaart en maakt tot een nieuwe mens." Hier spreekt het woord weder baren juist van de voortgaande vernieuwing en niet zo uitsluitend van het begin.
Later werd.het meer en meer gebruikelijk om niet te spreken van het waarachtig geloof, dat hem wederbaart enz. art. 24, maar het woord wedergeboorte te bezigen voor de aanvang van het nieuwe leven, in engere zin dus. We zullen goed doen ons te blijven herinneren, dat het woord wedergeboorte in Schrift en belijdenis niet alleen in engere zin (als levendmaking), maar ook in ruimere zin voorkomt.
Het werk der wedergeboorte heeft echter een begin. Met het oog op dat wondere begin van het leven der genade spreekt de Schrift ons op verschillende wijze. Zij noemt het een openen van het hart, een levend maken, een geven van het vlezen hart voor een stenen hart, een nieuw hart enz. Ook het woord wedergeboorte.
Nu gebruikt de Schrift hiervoor woorden, die aanduiden, niet wat wij zo gewoon onder geboren worden verstaan; dan is er reeds een zeker volgroeid zijn, een voldragen zijn en dan ter wereld komen.
De Schrift gebruikt woorden die zoveel willen zeggen als verwekken of wederverwekken. Ook spreekt de Schrift dan in de verleden tijd, d.w.z. dat werken Gods is niet langzaam en procesmatig en steeds voortdurend, maar het is afgelopen, het is een daad, een handeling Gods, die ten einde kwam, al duren de heerlijke gevolgen daarvan voort.
Zo staat bijv. in Joh. 1 : 13 „die uit God verwekt werden".
Gaarne verwijzen we hier voor liefhebbers van diepere studie naar het prachtige geschrift van prof. dr. S. Greijdanus: „Actueele vragen in verband met de wedergeboorte".
De voorstelling, dat God op een bepaald moment een zondaar wederverwekt, wederbaart, geestelijk van dood levend maakt, is door en door Schriftuurlijk, is ten volle in overeenstemming met het spraakgebruik der Heilige Schrift. Daarom verdient het afkeuring onder het woord wedergeboorte alleen maar te willen verstaan dagelijkse bekering, dagelijkse vernieuwing of heiligmaking.
De Schrift spreekt ook van wat wij wedergeboorte in engere zin noemen. Dat is in het leven van Gods kinderen, van de ware gelovigen een daad, een handeling Gods, die afgelopen is. Zij werden wederverwekt tot een nieuw leven. Dat is verleden tijd. Dat neemt niet weg, dat die handeling Gods, die in het verleden plaats greep, van de allergrootste betekenis is en blijft, „zelfs tot in alle eeuwigheid."

De noodzakelijkheid der wedergeboorte
Geloven wij wat Gods Woord ons zegt van wat de zonde en de vloek Gods over de zonde is? De Schrift tekent ons de zonde naar haar eigenlijke aard als vijandschap tegen God. Wij zijn vijanden van God geworden. De mens stelt zich altijd tegen God en tegen alles wat van God is. God is rechtvaardig en heilig en kan de zonde niet werkeloos en straffeloos aanzien. Hij stelt Zich tegen de mens, die zondigt. Dat is Gods vloek over de zonde. Door die vloek Gods wordt 's mensen leven aan de vernieling prijsgegeven. Ons leven wordt „niet vernietigd, maar vernield". Niet vernietigd, d.w.z. wij houden niet op mens te zijn, wij verliezen ons bestaan niet, noch een stuk van ons menselijk bestaan.
Door de zonde is de dood in de wereld gekomen. En nogmaals, die dood is geen vernietiging, geen ophouden te bestaan. De dood is nog veel verschrikkelijker, geen vernietiging, maar vernieling.
Waarin die vernieling bestaat? De H. Schrift laat ons hier niet in het onzekere. Ook in ons eigen hart en leven en in de wereld en in de geschiedenis van het paradijs af is van die droeve vernieling heel wat te zien. En toch weten wij hier nog lang met ten volle, hoe erg en hoe verschrikkelijk de bezoldiging der zonde, dat is de dood, is.
„Eerst in de eeuwigheid, en dan nog na de jongste dag, wordt die vernieling zichtbaar in al haar ontzettendheid, doch hoedanig wij haar dan zullen zien, kunnen wij ons niet eens indenken of voorstellen, laat staan in woorden uitdrukken."
De dood, de bezoldiging der zonde, wil dus niet zeggen, dat de mens niet meer bestaat. Hij is en hij blijft tot in eeuwigheid mens. Ook de goddelozen verliezen hun lichaam niet voor altijd. In de opstanding ten jongsten dage krijgen ook zij him lichaam terug, maar dat betekent voor hen geen leven of levensvreugde. De mens behoudt ook zijn verstand, zijn wil en zijn gevoel. Maar door en vanwege de zonde werkt alles tegen elkander in, tot 's mensen schade en smart. Door Gods algemene goedheid wordt de volle doorwerking en uitwerking der der zonde nog tegengehouden.
De Schrift spreekt ons niet voor niets van de buitenste duisternis, waar wening zal zijn en knersing der tanden. In de buitenste duisternis zal het volslagen duister zijn. Daar is geen licht van inzicht en doorzicht en uitzicht, geen licht van troost en vrede, van hoop en liefde, geen arbeid en arbeidsvreugde, geen eten en drinken, maar eeuwige honger en dorst. Geen verstaan van elkander, maar een strijd van allen ten allen.
Evenmin als wij ons hier de volle heerlijkheid van het hemelleven kunnen indenken, kunnen we ons voorstellen de volle schrikkelijkheid, de vreselijke vernieling en verwoesting door de zonde teweeggebracht.
En toch zal daarin pas ten volle uitkomen, wat de zonde is.
Door de zonde zijn we boos en verkeerd, verduisterd in het verstand, melaats, geheel bedorven en verdoemelijk voor God, dood in zonden en misdaden. Maar wat zegt dat nu, wat betekent dat: dood door de zonden en misdaden? De mens, de zondaar leeft nog, hij denkt, spreekt en handelt. Toch is hij dood, geestelijk dood, dood door de zonden en misdaden.
Dat wil niet zeggen, dat er tussen God en de zondaar niet de allerminste relatie meer bestaat, dat deze zondaar in de volstrekte zin los van God zou staan, want dan bestond hij niet meer. Niet alleen draagt en spaart de Heere Zijn gunstvolk, maar het is ook door de hand Gods, dat de zondaar blijft bestaan.
Maar het houdt dit in, dat de mens geworden is kind des toorns, hij heeft Gods toorn tegen zich doen ontbranden, al is het ook, dat wij hier op aarde in dit leven die toorn nog niet ten volle geopenbaard zien.
Dood, dat betekent: de mens is geworden een hater van God en uit en van zichzelf kan hij en wil hij nooit weer worden een liefhebber van God. Eer zou een Moorman zijn huid veranderen en een luipaard zijn vlekken.
Die geestelijke doodsstaat zegt dit: het bedenken des vlezes is vijandschap tegen God. Die in het vlees zijn, die geestelijk dood zijn, kunnen Gode niet behagen. Zij zijn onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad, tenzij zij door de Geest Gods worden wedergeboren.
Onze geestelijke onmacht is even groot, even volstrekt als van een blinde, die niet zien kan. Maar zij is anders van aard. De onmacht door en in de zonde is altijd tegelijk onwil. Iemand heeft het terecht zo gezegd: wij willen niet kunnen en wij kunnen niet willen.
Dat is wat de Schrift noemt dood in de misdaden en zonden.
En God alleen kan hier uitkomst geven, levend maken, herscheppen, wederbaren, wederverwekken.
Al zijn deze dingen tussen ds. van Strien en mij niet in discussie, ik meende toch goed te doen, ze hier naar voren te brengen om in een volgend artikel iets te zeggen over dat werk Gods.
W. Heerma

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1952

De Wekker | 4 Pagina's

Wat leren vandaag de Geref. Kerken? IV

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1952

De Wekker | 4 Pagina's