Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rondom het Oude Testament XXIV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rondom het Oude Testament XXIV

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bezwaren tegen de dialectische opvatting van het O. T. 3.
In ons voorgaande artikel bespraken we het feit, dat in de dialectische theologie geen plaats is voor een geschiedenis der Godsopenbaring. Een gevolg hiervan is ook, dat een wezenlijk onderscheid tussen het O. en het N. T. niet gemaakt wordt.
Wilj hebben gezien, dat de dialectische theologie strijdt voor de „wezenlijke samennang" tussen O. en N. T. Het gaat in O. en N. T. om éénzelfde God en Christus. Het O. T. krijgt zelfs nog een plaats boven het Nieuwe. Maar het onderscheid dat tussen beide bestaat, wordt verwaarloosd.
Van Ruler meent, dat men toch wel geheel van de Schriftzin vervreemd moet zijn, wanneer men meent, dat de inwoning en tegenwoordigheid Gods in het vlees, gelijk zij door de incarnatie is geschied, in het Nieuwe Testament een geheel nieuw moment is in vergelijking met het Oude. Alsof er in het Oude Testament van geen inwoning en tegenwoordigheid Gods in het vlees sprake zou kunnen zijn!
En met instemming deelt hij mee, dat Kohlbrugge ergens in het O. T. de zin: „toen de wolkkolom de tempel vervulde" vertaalt met de woorden: „toen het Woord was vlees geworden".
Nog duidelijker blijkt de vereenzelviging van het O. en het N. T. uit een woord van Hellbardt, die gerust op de plaats van de naam Noach de naam Jezus, op de plaats van de ark de kerk, op de plaats van Abraham het ware Israël, op de plaats van Mozes Jezus, de Christus Gods wil zetten. Hij meent, dat wanneer het O. T. werkelijk als bevestiging van de waarheid van het N. T. wordt verstaan, het onderscheid tussen het Oude en het Nieuwe Testament is weggevallen.
Waar dit in de verklaring van het Oude Testament op uitloopt, blijkt uit het boek van Vischer „Das Christuszeugnis des Alten Testaments". Overal in het O, T, ziet Vischer Christus. En dat niet als beloofde, maar als de reeds aanwezige. Telkens zegt hij: zie, hier is Christus. En hij ziet ten enenmale voorbij, dat het O. T. nog staat vóór de komst van Christus in deze wereld. Evenals voor Van Ruler is ook voor hem de incarnatie niet iets wezenlijks nieuws in het Nieuwe Testament in vergelijking met het Oude. De eenheid van Oud en Nieuw Testament is tot identiteit geworden.
In Gen. 32 wordt ons verteld, dat bij de Jabbok „een man" worstelde met Jacob. Wie is die man? Die man is op de een of andere wijze God Zelf. Jacob zegt later zelf: „Ik heb God gezien van (aangezicht tot aangezicht" (Gen. 32 : 30).
Vischer zegt: die man is Christus. Dit is onjuist. In de eerste plaats zegt de schrift het anders en in de tweede plaats heeft men dan het onderscheid, dat er bestaat tussen het Oude en het Nieuwe Testament teniet gedaan. In het Nieuwe Testament is Christus de gekomene, in het Oude is Hij nog de beloofde.
Kan ik dan niet zeggen, dat Christus Zich niet alleen in het Nieuwe, maar ook in het Oude Testament openbaart? Het moet duidelijk zijn, dat wanneer wij deze vraag zo stellen op twee verschillende manieren van Christus wordt gesproken.
In het eerste geval spreek jk van Christus als het vlees geworden Woord, en dat is het eigenlijk ook wat de Bijbel altijd onder Christus verstaat.
In het andere geval spreek ik van Christus als het nog niet vlees geworden Woord, want in het Oude Testament is Christus nog niet in het vlees verschenen.
Nu is het duidelijk, dat Christus Zich onder het Oude Testament nog niet kan openbaren als de vlees-gewordene. Dat is Hij nog niet. Als zodanig kan Hij dus 'geen subject van obenbaring zijn.
Hij is onder het Oude Testament de nog niet vlees geworden Zoon van God.
Nu kunnen we de vraag stellen: openbaart Hij Zich als zodanig, nl. als de nog niet vlees geworden Zoon van God, als de Logos?
Die vraag moet bevestigend beantwoord worden. Zeker openbaart de Logos Zich in het Oude Testament. God .openbaart Zich in het O. T. als een drieénig God, Vader, Zoon en Heilige Geest.
Een andere vraag is nu echter of de Zoon Zich in het O. T. apart openbaart, b.v. aan Abraham of Jacob. Dit is ondenkbaar en in strijd met de drieënigheid Gods en vindt in de Schrift dan ook geen steun.
Ter verduidelijking kunnen we een parallel trekken met de verschijning Van de Engel des HEEREN in het O. T. Dit is niet zonder meer een verschijning van Christus maar van de drieënige God. De Engel des HEEREN verschijnt aan Mozes in de braambos en zegt dan: „Ik ben de God uws vaders, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jacob" (Ex. 3 : 2, 6). De engel des HEEREN is een openbaringsvorm van de drieënige God.
Ook de tekst uit Hebr. 1 : 1 geeft in deze licht, wanneer gezegd wordt dat God Zich in de laatste dagen heeft geopenbaard door de Zoon, nl. Christus.
In overeenstemming hiermee meen ik ook, dat de verschijning aan Jacob niet een verschijning is van Christus (het vlees geworden Woord) of van de Zoon alleen (het nog niet vlees geworden Woord), maar van de Drieënige God en dus ook van de Zoon.
Wel wordt een enkele maal Christus in het N. T. subject van Gods openbaring in het O. T. genoemd, bv. Joh. 12 : 41, waar Johannes zegt, dat Jesaja in zijn roepingsvisioen de heerlijkheid van Christus zag en 1 Petr. 1 : 10 v, waar we lezen, dat de profeten van het O. T. hebben geprofeteerd door de Geest Van Christus.
Maar dit kan alleen worden gezegd, omdat Christus is de eeuwige Zoon van God, die als zodanig ook deel heeft aan de openbaring Gods in het O. T.
In Jes. 6 openbaart Zich de drieënige God. Maar daarom kan Jesaja ook zeggen, dat Jesaja daar al iets zag van de heerlijkheid van Christus, die immers |s de Zoon van God. En Petrus bedoelt te zeggen, dat de Geest van God, die in het O. T. de profeten leidde geen andere was dan de Geest van Christus.
En dan is er nog iets van te zeggen.
In de aanvang van het evangelie van Johannes wordt gesproken over het Woord, de Logos, de Zoon van God. En dan zegt Johannes, dat alles door Hem gemaakt is (Joh. 1 : 3). De Zoon van God is met de Vader en de H. Geest de Schepper van het gans heelal. Maar het zegt ook meer. Dat alle dingen „door" het Woord zijn gemaakt, wil hier niet slechts zeggen, dat de Zoon de laatste oorzaak, maar dat Hij de middeloorzaak is. Het Woord is de Scheppingsmiddelaar. Duidelijker nog wordt dit gezegd in Col. 1 : 16.
Zo kan ik ook zeggen, dat de openbaring van de drieënige God in het O. T. geschiedt door de Zoon. Ook in het O. T. is Christus openbaringsmiddelaar.
Nieuwtestamentisch kan ik zeggen, dat God Zich ook in het O. T. openbaart in Christus. Maar dat is wat anders, dan wanneer ik zeg: hier is Christus. Dan heeft men het onderscheid tussen O. en N. T. vernietigd en geen oog voor het geheel enig karakter van de vleeswording des Woords, die in het O. T. is beloofd, maar eerst in het Nieuwe is vervuld.
B.J. Oosterhoff

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1952

De Wekker | 4 Pagina's

Rondom het Oude Testament XXIV

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1952

De Wekker | 4 Pagina's