Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het lijdensevangelie gepredikt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het lijdensevangelie gepredikt

(1e lijdensweek)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie heeft onze prediking geloofd en aan wien is de arm des HEEREN geopenbaard ? Jes. 53 : 1 .

Onze tekst eindigt met een vraagteken; ons opschrift boven deze meditatie niet. Lezers, wij moeten niet met een vraagteken tegenover het lijdensevangelie blijven staan. Wij moeten Ieren wat het woordje „onze" in dit machtige Jes. 53 ten volle betekent. En dan zal blijken welk een nauw verband er is tussen „geloofd" en „arm des HEEREN".
Wie heeft geloofd? Hier wordt een werkwoord gebruikt dat betekent: vastzijn, en verder, vooral ook in de vorm, waarin het hier voorkomt, vertrouwen op. En dit vertrouwen op heeft de zin van geloven. In het woord zit dezelfde betekenis van het bekende woordje „amen". En de vorm van het gebruikte woord doet ons ook denken aan doen vertrouwen op, doen geloven. In verband met het tweede gedeelte van het vers, „de arm des HEEREN", is dit heel begrijpelijk. Het geloven is altijd vrucht van het wonder Gods en door den Geest van den HEERE gewerkt. Wie door het wonder bearbeid worden, kunnen geloven en zullen geloven. En dan staat het verstand vol eerbied stil.
Wie heeft onze prediking geloofd, er vertrouwen aan gegeven? Het woord, dat hier door prediking is vertaald, is een zelfstandig naamwoord, dat afgeleid is van het werkwoord „horen"; dit woord betekent ook: gehoor geven aan. Het woord betekent hier: hetgeen gehoord werd. Bedoeld wordt de bijzondere openbaring des HEEREN, door de profeet Jesaja ontvangen. Jesaja heeft wat gehoord van God, want God openbaarde Zich. Jesaja moest die openbaring aan het volk bekend maken en zo hoorde het volk, door middel van de prediking, het van God geopenbaarde evangelie. Wij kunnen hierbij vergelijken Joh. 12 : 38 en Rom. 10 : 16. Jesaja moet dus profeteren wat hij hoorde van God, welke openbaring hij ontving.
Wie heeft onze prediking geloofd en aan wie is de arm des HEEREN geopenbaard ? De twee delen van de tekst staan niet naast elkaar in de zin van: zij zeggen precies hetzelfde. Maar duidelijk is dat wordt bedoeld: niets minder is nodig om te geloven dan de openbaring van de arm des HEEREN.
Jes. 53 is eigenlijk de voortzetting van 52 : 13-15. Het geheel bevat de vierde pericoop over den knecht des HEEREN. Hij wordt van het volk onderscheiden, vss.8, 9. Op geen mens is van toepassing wat b.v. de vss. 5-10 zeggen. God Iaat door de profeet Jesaja den Christus prediken. Wij zien in dit Schriftgedeelte bijzonder den Christus in Zijn Hogepriesterlijk ambt. De lijdende Knecht wordt verhoogd, 52 : 13-15, en gepredikt, 53 : 1. Die Knecht is de Man van smarten, 53 : 2, 3; het Lam Gods, 4-9; het Schuldoffer, 10-12.
Christus is het Lam Gods voor zondaren. De Borg, onder de toorn Gods, stort zijn bloed, gaat in de dood om zondaren te verlossen, vrij te maken. Zijn dood is de kruisdood, tot voldoening en verzoening. Daardoor is er vergiffenis voor de mens; daardoor kunnen de zonden worden weggezonden. In die weg wordt de gerechtigheid verworven, waardoor goddelozen kunnen worden gerechtvaardigd.
In 52 : 13-15 spreekt God, de Vader, bij monde van de profeet Jesaja, over den Messias, vs 13. Die Messias zal Zijn werk doen met wijsheid, 53 : 11, en niet zonder vrucht. Hem is de zege beschoren. Verhoging volgt na de diepste vernedering, Fil. 2 : 9. De Messias komt op uit de vernedering 53 : 2, gelijk bij de opstanding ook blijkt. Dan volgen Hemelvaart en het zitten ter rechterhand Gods. Hij openbaart zijn heerlijkheid en bij zijn wederkomst zal die ten volle worden aanschouwd. Velen hebben zich over Zijn lijden ontzet, vs 14; zij zagen Hem misvormd door het lijden; Zijn verschijning was: geen man meer gelijkend; de zoon van Adam was in Hem niet meer te herkennen. Dit alles was zó vanwege onze zonde. De lijdensgestalte van Den Borg wordt hier al scherp getekend. Maar ook wordt reeds de vrucht van de verhoging genoemd. Hij zal vele volken doen opspringen, vs 15, en koningen zullen door Hem verstommen. Volken zullen dus verbaasd staan bij het zien van zijn verhoging. Wij kunnen bij dit woord ook denken aan besprengen en dan zou er een aanwijzing inliggen dat het bloed van het Lam zijn kracht zal doen onder vele volken. Koningen zullen vol eerbied zwijgen. Nooit hoorden zij wat zij nu bemerken: de heerlijkheid van den Messias. In 52 : 13-15 hebben wij dus het lijden en de verhoging van den Messias al getekend. En dat volle heil heeft de HEERE nog nader geopenbaard, Jes. 53. Het lijdensevangelie wordt gepredikt, 53 : 1; dat lijdensevangelie moet worden geloofd.
De profeet heeft het in vs 1 zeker allereerst over zijn volk, vs 8, en verder heeft dit woord betekenis voor allen, die dit evangelie lezen en horen zullen, Joh. 12 : 37, 38; Rom, 10 : 16. Het moet bij de zondaar komen tot gehoor geven aan dit evangelie; hij moet er geestelijk inzicht in ontvangen. Op deze heilsopenbaring moeten wij met overtuiging door den Heiligen Geest, met overbuiging van ons hart, amen leren zeggen. Dat kan door de arm des HEEREN, door Gods genademacht. Dan wordt geopenbaard, onthuld, wat dit evangelie inhoudt; dan zal worden ervaren wat het werk Gods in zondaren is. Anders worden de wonderen der genade niet verstaan.
Het ongelovige Israël wilde niet weten van den Knecht des HEEREN, Dien Jesaja moest prediken; het geloofde niet in een Messias, die zó zou worden vernederd. Het geloofde niet, wat God openbaarde, wat door Jesaja werd gehoord en wat aan het volk werd gepredikt. Voorwerp van het geloof is het geopenbaarde feit van God: de Knecht des HEEREN zal lijden en verlossen. De mens wordt geroepen tot geloof, maar daartoe is nodig dat de arm des HEEREN zich openbaart. Er is een werk Gods in de mens nodig; een werk in de mens, maar niet van de mens. Het is een werk van boven; een krachtige werking Gods. Wanneer de arm des HEEREN aan iemand, over iemand, wordt geopenbaard, dan wordt die arm voor hem ontbloot en ziet hij die arm, ervaart hij de kracht er van. Hij ondervindt dat de werkende HEERE iets doet; die werkende HEERE maakt zijn heil bekend, en dan gaat er kracht van Hem uit. Door die genadewerking wordt ook geloof gewerkt en versterkt. En dan wordt op het geopenbaarde amen gezegd.
Wie heeft dit heil geloofd en wie zal het geloven?
Zonder de openbaring van de arm des HEEREN zullen wij niet komen tot het geloof. Gemakkelijk wordt wel gesproken en geschreven over het geloof. Maar wat gelooft men ? Hoe gelooft men ? Geloven wat hier is geopenbaard, is als een totaal verloren en doemschuldig zondaar ons kennen; is kennen de geopenbaarde Verlosser, de Borg, en alleen rusten in Zijn werk. Wanneer de arm des HEEREN zich in ons openbaart, wanneer die arm zich ontbloot, gaat er werking van God uit. Hij werkt door Woord en Geest. Die machtige arm legt dan bloot wie wij zijn geworden door de zonden. Hij legt bloot onze heimelijke gerechtigheidsgronden. Want ook als wij slechts redeneren: wij geloven; wij geloven in Jezus; wij gebruiken de bondszegelen; wij weten dat wij uit genade zalig moeten worden; wij geloven dat alles en twijfelen behoeven wij dus niet en vrezen behoeven wij niet, dan kan alles louter lippentaal zijn en van dat redeneren maken wij dan de grond van ons hopen en verwachten. Maar dan bedriegen wij ons. Wanneer de arm des HEEREN, door Woord en Geest, recht bloot legt wie wij zijn, dan Ieren wij verstaan dat er in ons doen geen enkele grond tot behoudenis te vinden is. Ook ons geloven is geen grond. Wij leren dan iets verstaan van onze afkomst, van ons walgelijk bestaan, vss 2, 3, maar ook van de noodzaak van het werk van den Borg, 4, v.v. Wanneer de arm des HEEREN werkt, wordt ons ook de waarheid duidelijk; de waarheid wordt voor ons onthuld; de onthulde werkelijkheid Ieren wij verstaan. Zulk een Man van smarten, als Jesaja moest prediken, is onmisbaar en begeerlijk. Dan leren wij geloven; dan leert onze ziel er amen op zeggen. Die arm van den HEERE, die werking van Hem, die werking van boven, bearbeidt ons, opent onze harten en ogen, buigt ons hart over en leert verstaan: Zulk een Hogepriester hebben wij nodig; die is voor ons onmisbaar, heerlijk; die heeft waarde voor ons. In Hem zijn alle schatten, welke onze arme ziel behoeft. God schuift dan door Zijn arm telkens alle droggronden weg, om ons te leren vertrouwen op die éne, vaste grond, het borgwerk van Jezus Christus, de Man van smarten.
Wat moeten wij antwoorden op het woord Gods, in Jes. 53 : 1 genoemd?
L.H. v an der Meiden

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 februari 1952

De Wekker | 4 Pagina's

Het lijdensevangelie gepredikt

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 februari 1952

De Wekker | 4 Pagina's