Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vraag en Antwoord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vraag en Antwoord

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onsterfelijkheid.
Enkele vragen heb ik liggen over de onsterfelijkheid der ziel. Laat mij, zonder namen aan te duiden over dit onderwerp enkele opmerkingen maken. Hopelijk kan ik dan daarmede mijn correspondenten een weinig licht ontsteken.
Laat ik beginnen met te zeggen dat er over dit onderwerp veel misverstand is dat diep geworteld is. Allereerst, het spreekt niet vanzelf dat wij mensen onsterfelijk zijn. Het is gave Gods. Krachtens zijn wezen en bestaan is God alleen onsterfelijk in de absolute zin van het woord. 1 Tim. 3 :16.
Wy zijn niet een deel van de Godheid en daarom onsterfelijk. Het is gave Gods aan ons.
De vraag is nu echter, betreft deze onsterfelijkheid alleen onze ziel of ook ons lichaam? Hier nu is nodig eerst eens vast te stellen wat onder onsterfelijkheid te verstaan zij.
Willen wij er alleen maar onder verstaan niet trefbaar door de dood dan zijn wij noch naar de ziel noch naar het lichaam onsterfelijk. Immers beide worden door de „dood", zoals die in het paradijs bedreigd is, getroffen en dragen er de gevolgen van. We moeten dus onder onsterfelijk niet verstaan niet trefbaar voor enige manier van sterven.
Wanneer we er echter onder verstaan een totaal uiteenvallen van onze existentie als we het over sterven hebben dan is in dit opzicht onze ziel onsterfelijk en ons lichamelijk bestaan niet. Immers dat valt in de ontbinding uiteen.
Er is echter nog een derde gezichtspunt mogelijk. En daarbij vatten we bij het spreken over onsterfelijkheid in het oog de vraag: zijn we bestemd voor deze tijd of ook voor de eeuwigheid? M.a.w. zijn we vernietigbaar wat ons bestaan betreft in ziel en lichaam? Dan moet het antwoord luiden: neen! Wij zijn en naar de ziel en naar het lichaam bestemd voor een blijvend eeuwig bestaan. Zo gezien zijn we dus en naar de ziel en naar het lichaam onsterfelijk.
Het is daarom fout om eenzijdig de onsterfelijkheid alleen op de ziel te willen betrekken.
We zouden beter kunnen zeggen: de mens is onsterfelijk. En dan de mens gezien in de tweevoudigheid van zijn bestaan, van lichaam en ziel.
Wanneer we nu de Schrift raadplegen vinden we daar geen breed betoog over de onsterfelijkheid. Dat moet ons niet verwonderen. Immers de Schrift is heilsopenbaring. Zij spreekt veel minder over de geheimen van het bestaan dan over het wonder der verlossing. Zij gaat er eenvoudig van uit dat de mens een eeuwig bestaand schepsel Gods is. En zij doet dat niet op de abstracte manier van het heidendom en de wijsbegeerte. Zij ziet het als een gevolg van het feit dat de mens schepsel Gods is met bijzondere eeuwige bestemming.
God is niet een God der doden maar der levenden. Hij noemt zich daarom bij Mozes in de brandende braambos de God van Abraham, Izäak en Jakob. Zie Ex. 3 : 6 en Matth. 22 : 30.
Ook heel het werk der verlossing van Christus is gebaseerd op de gedachte dat de mens een eeuwig bestaan heeft. Wat zin zou het werk der behoudenis hebben wanneer niet de eeuwigheid wachtte ?
Daarom is de geloofsverwachting ook op dat eeuwig bestaan gericht. Abraham verwachtte de stad, die fundamenten heeft, Asaf verwachtte de opneming in heerlijkheid en Paulus dat dit sterfelijke onsterfelijkheid zou aandoen en dit verderfelijke onverderfelijkheid.
En de catechismus spreekt deze gelovigen na als zij van de vreugde weet dat de gelovige met lichaam en ziel het eigendom des Heeren is.
Deze eeuwige bestemming van de totale mens is te veel uit het oog verloren door alleen te spreken van de onsterfelijkheid der ziel en dan daarbij de ziel alleen te zien als het waardevolle en het lichaam als het waardeloze deel van ons bestaan. Zo is de bijbelse waarheid scheefgetrokken en misverstaan.
Zeer zeker is wat wij naar de geest zijn beslissend ook voor de toekomst van ons lichamelijk bestaan. Maar dat zegt niet dat alleen dat geestelijke betekenis heeft.
Toch moeten wij aan het feit van onze eeuwige bestemming zonder meer niet alle betekenis toekennen. Want dit op zichzelf is geen zegen noch oorzaak voor vreugde. Nu wij gevallen schepselen zijn, baat onze onsterfelijkheid op zichzelf ons niet. Zouden we ons daarmede op enige manier willen troosten of hoog houden, wij zouden de heidenen gelijk zijn, die grote waarde hechten aan het voortbestaan zonder meer.
Het eeuwig bestaan op zichzelf zou slechts vermeerdering van ellende brengen. Alleen wanneer wij in Christus zijn wordt het voortbestaan naar lichaam en ziel een lichtende toekomst vol vreugde.
Het is echter fout daaruit te willen concluderen, zoals b.v. Prof. Niftrik in zijn Kleine Dogmatiek schijnt te willen doen dat er alleen in Christus van onsterfelijkheid gesproken kan worden.
De onsterfelijkheid in de zin van een eeuwige bestemming hebben is gave der schepping. Zij krijgt echter voor wie in Christus zijn door een levend geloof weer rijk perspectief.
En dat perspectief is in de opstanding van Christus weer tot volle zekerheid gegroeid. Daar geldt ten volle: want indien de Geest Desgenen, die Christus uit de doden opgewekt heeft in u woont, zo zal hij ook uwe sterfelijke lichamen levend maken door Zijnen Geest, die in u woont.
W. Kremer

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1952

De Wekker | 4 Pagina's

Vraag en Antwoord

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 mei 1952

De Wekker | 4 Pagina's