Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De stam van Levi en de avondmaalstafel 2

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De stam van Levi en de avondmaalstafel 2

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En van Levi zeide hij: Uw Tummim en Uw Urim zijn aan den man, Uw gunstgenoot. Deut. 33 : 8a.

Levi!
Reeds in die naam is een spiegelbeeld van de plaats en de roeping, welke deze stam in het midden van de andere stammen innam. Ook in dezen naam vinden wij iets weerspiegelen, van wat een hoogere beduiding heeft.
Levi was de stam, die een schakel was tusschen den Heere en het volk van Israël.
Levi had een tweeërlei roeping. Eenerzijds om Jehovah, Israëls God, te vertegenwoordigen in het midden van het volk, anderzijds om het volk te vertegenwoordigen voor het aangezicht des Heeren.
Deze binding was al in zijn naam uitgebeeld.
Toen Lea, de vrouw van Jacob, een derde zoon het levenslicht schonk, noemde zij dezen derden zoon Levi. Het beteekent „aanhankelijkheid, liefde, samenbinding". De Schrift herinnert eraan, dat er eenige verwijdering gekomen was tusschen Jakob en Lea. Ach, er kunnen zulke kleinigheden zijn, die oorzaak worden, dat de verhoudingen in den huiselijken kring verdonkeren, dat de saambinding tusschen man en vrouw niet is als gisteren en eergisteren, dat men naast elkander in plaats met en voor elkander leeft. Dat heeft ook Lea gevoeld, maar bij de geboorte van haar derde zoon begint de lamp der vereeniging en der verinniging weer helderder te branden. Jakob en Lea, of moet ik zeggen Lea en Jakob, vinden elkander weer. En zij geeft uiting aan die blijdschap door dezen derden zoon den naam van Levi, d.w.z. samenbinding, liefde, te noemen. Daarin ligt symboliek ook voor de toekomst, want het zou juist de stam van Levi zijn, die God en mensch, die den Heere en Zijn volk door priesterlijke bediening samenbond, waardoor de verwijdering zou worden weggenomen, en er een licht der vreugde en der vergeving zou schijnen in het midden van Israëls stammen.
Ik zeg niet, dat Lea en Jakob deze symboliek hebben gezien. Ik denk niet, dat zij dit schaduwachtige bij de geboorte van hun zoon Levi hebben gepeild. Het blijft zelfs de vraag, hoe veel Israëls profeten hebben gegrepen en begrepen, van hetgeen de Heilige Geest bedoeld heeft, als deze profeten de bazuin aan den mond hebben gezet, en bijv. Hosea schreef: Ik heb mijn Zoon uit Egypte geroepen.
Vraag U zelf af, wat Kajafas er van begrepen heeft, toen hij profeteerde, dat het beter was, dat één mensch voor het volk stierf, dan dat het gansche volk zou verloren gaan. En toch zegt de Schrift uitdrukkelijk, dat hij hier een rijke profetie heeft laten hooren.
Iets dergelijks zou men kunnen opmerken bij het geven van dezen naam aan Lea's derden zoon. Daar hebben noch Lea noch Jakob de diepe notie in ontdekt, die er toch in ligt, en die saamgeweven is met heel de Godsopenbaring van het Oude Testament, die telkens ons wil meenemen naar de dingen, die een hoogere beduiding hebben.
Het is ook mede hierom, dat ik hier boven plaats: de stam van Levi en de Avondmaalstafel.
Of zeg mij, waar wordt meer een liefdevolle eenheid en waar wordt meer een teedere saambinding gekend, dan waar wij hooren: Ik zal tot U inkomen, en Ik zal Avondmaal met U houden, en gij met Mij.
Of is het niet zoo, dat, gelijk de stam van Levi een bijzonder gewijd karakter droeg, zoo moet ook elke avondmaalganger, als een priester in het heiligdom, de hoogere wijding kennen, die het stempel van 's Heeren eigendom in zijn ziel heeft gedrukt.
Gelijk de stam Levi geen erfdeel had in het land van Kanaän, zoo moet ook de ware Avondmaalganger een gast en een vreemdeling op aarde zijn, en zijn erfdeel bezitten in niemand anders, dan in den Heere alleen. Gelijk Levi's stam alleen gerechtigd was de tabernakel, en het heilige te betreden, van de tafel der toonbroden te eten, zoo ook mogen het alleen „Levieten", geteekenden door het bloed des Lams zijn, die eten mogen van den heiligen Bondsdisch, die in het midden der gemeente staat aangericht.
Het is een gansch eigensoortig volk, dat den Heere geheiligd is.
Het is een volk, dat bang voor zich zelf geworden is, maar dat daarom te meer den Heere heeft leeren achteraan kleven. Het is een volk, dat geestelijk smart heeft leeren kennen om zijn Godsgemis, en dat blijdschap in den Heere heeft ontdekt en bij aanvang gevonden, toen een lichstraal van Gods ontfermende liefde en trouw in de zielewoning scheen.
Zij hebben het geleerd, dat zonder God in de wereld het leven op aarde is als een dolen in de wildernis, waar geen uitzicht en geen troost is te ontdekken. Maar God vindt Levi, ook al heeft Levi den zege verzondigd, en waar Levi het voor den Heere opneemt, daar is het wel treffend, dat de Heere het nog meer voor Levi opneemt. Ge moet maar eens nauwkeurig lezen, wat daarvan in het vervolg van Deut. 33 wordt gezegd.
Al blijkt Levi alles verzondigd te hebben, toch brandt in zijn ziel iets van de liefdevlam voor de heiligheden des Heeren, dat niet kan dooven.
Is het niet het eerste en het grootste kenmerk van waarachtig geestelijk leven, dat liefdevuur is ontstoken op het altaar der ziel? Waar dit liefdevuur niet brandt, spreek dan niet over geloof; praat dan niet over avondmaal, babbel dan niet over den weg der gehoorzaamheid betreden, want het zijn klanken zonder diepte, het zijn woorden zonder inhoud.
Daarom roept dit gedeelte der Schrift tot ernstig zelfonderzoek. Wij mogen de assen wel eens nakijken, die de wagen van ons geestelijk leven dragen.
Als ik hier spreek van de assen, ligt aan deze beeldspraak een handeling ten grondslag, die meermalen mijn aandacht getroffen heeft.
Gij hebt, met mij, wel eens op het perron vertoefd, wanneer een sneltrein gereed stond te vertrekken. Telkens trof het mij, dat zulk een trein niet vertrok, of eerst werd er een onderzoek ingesteld. Een man, met een hamer gewapend, ging van wagen tot wagen en onderzocht de assen, luisterend naar de klank van het geluid bij elke slag, die hij deed. Eerst, wanneer bleek, dat er niets haperde, werd het sein tot vertrek gegeven.
Maken wij niet in de sneltrein des levens de reis naar de eeuwigheid, maar de massa acht het niet noodig om een onderzoek in te stellen, of alles wel veilig is, en of de assen wel deugdelijk zijn. Hun leuze is: „dat rolt wel" en veelal gaat het onder spot en scherts naar het eindstation, waar het deraillement volgt, waar de levenstrein kantelt, en de afgrond der eeuwigheid gaapt.
Laat ik aannemen, dat gij niet behooren wilt tot die brooddronken schare. Maar hebben wij wel voldoende doorvoeld, wat het inhoudt ten tijde des Avondmaals, als gevraagd wordt: daarom onderzoeke een iegelijk zijn hart?
Is Gods Woord niet de hamer, die moet vallen op de assen van ons hart? Moet ook hier niet het licht schijnen van Urim en Tummim, of de verbinding wel in orde is tusschen ons hart en den Heere?
Daar is geen plaats, waar wij meer dit licht van noode hebben, dan in de ure, waarin wij toetreden tot de tafel des Heeren.
Laten wij echter oppassen, dat wij bij alle zelfonderzoek niet in de fout vallen, die nog al eens gemaakt wordt om in bekommering, onrust en onzekerheid een grond van zaligheid of een grond van onwaardigheid te vinden, want zoo een onderzoek is in lijnrechte strijd met de belofte des Heeren en met het gansche formulier van het Heilig Avondmaal. De Heere wil niet, dat wij zijn waterlooze wolken, die van alle winden her- en derwaarts gedreven worden.
Wie ontgrond wordt aan zich zelf, wordt gegrond op het ééne, houdbare fundament d.i. het leven buiten zich zelf in Jezus Christus zoeken.
Loslaten om houvast te krijgen, onteigend om toegeëigend te worden, de wet der zonde en des doods te sterven, om de wet des levens in Christus te vinden. Dit is een groot geheim des geloofs, maar het is tevens een zalig goed van Gods vromen, die geleerd hebben den blik naar binnen en .. naar boven te slaan.
Beproef vrij van omhoog
mijn hart, dat voor Uw oog
Alwetende steeds open lag.
Doorzoek mij, toets mijn gangen,
Doorgrond al mijn verlangen.
En stel mijn oogmerk in den dag.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 oktober 1952

De Wekker | 4 Pagina's

De stam van Levi en de avondmaalstafel 2

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 oktober 1952

De Wekker | 4 Pagina's