Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De proclomatie van de reformatie Hervormingsdag

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De proclomatie van de reformatie Hervormingsdag

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij hebt kleine kracht en gij hebt Mijn Woord bewaard, en Mijn Naam niet verloochend. Openb. 3 : 8b

De gemeente van Filadelfia, tot wie dit woord is gericht, is één van de liefelijkste der zeven gemeenten van Klein Azië.
Zij wordt door den Koning der Kerk Zelf geproclameerd als voorbeeld voor allen, die het opnemen in den strijd der eeuwen voor Christus en Zijn Woord.
Al schreeuwt Rome, dat Luther en zijn volgelingen het sectarisme en de revolutie hebben gevoed, dat zij de „Katholieke" kerk hebben verscheurd, in deze proclamatie van Christus kunt ge lezen, dat de kerk, dat de „Una sancta" enkel en uitsluitend bestaat bij de gratie van het Woord van Christus en van den Naam van Christus.
Eén in Christus, en één in het bewaren van Zijn Woord, ziedaar, wat de Reformatie, trots verschillen in belijdenis, op den historischen datum van 31 October ons heeft te zeggen.
Verschil in belijdenis! Zeker, dat was er reeds ten tijde van Luther.
Onze Heidelbergsche Catechismus ligt daar, om het ons te herinneren, dat op verschillende kardinale punten de Gereformeerden en de Lutherschen inzake uitverkiezing en sacramenten het verre van eens met elkander waren.
Maar het historisch-reformatorisch geloof wordt niet gedragen door verschillen, die er onderling waren inzake bepaalde dogma's, maar wordt uitsluitend bepaald door het Woord van Christus, en de Christus van het Woord.
Hier is het kernpunt voor de „Una sancta" in deze eeuw en in de eeuwen, die geweest zijn, of nog aanrollen zullen.
Hier is het houvast voor den Internationalen Raad van Bijbelgetrouwe kerken, die bij alle verschil in belijdenis het hart der Reformatie voelen kloppen om geen duimbreed te wijken in den strijd op het grooten internationalen front voor den listigen vijand, die het Woord en de persoon van Christus aanrandt, zooals dit geschied in den wereldraad van Kerken.
Kleine kracht!
Dat is eigenlijk geen woord voor dezen tijd.
Groote kracht — dat gaat er beter in. Groot kapitaal — groot industrie — groote namen — groote getallen — daar kan men reclame mee maken. Maar hebt ge wel eens opgemerkt, dat God niet van reclame houdt, en dat Hij, hetgeen niets is, heeft uitverkoren, opdat Hij het sterke beschamen zou?
Daar hebt ge Luther!
Maar wat zal deze tegen zoovelen?
Niets, letterlijk niets, wanneer het beginsel van zijn optreden schuilt in kansberekening, in denken, in redenaarstalent, in wapengeweld, maar hij zal alles vermogen, wanneer de veer van zijn kracht schuilt in zijn kinderlijk geloof, dat zich alleen vastklemt aan Christus en Zijn Woord.
Nu is er —, en dat mogen wij op den Hervormingsdag wel eens met nadruk bepalen — velerlei geloof.
Er is een geloof, dat enkel intellectueel is, niets dan verstandelijk inzicht in de Waarheid, dat zich idealiseert te beantwoorden aan de proclamatie van den Koning der Kerk: „gij hebt mijn Woord bewaard" en dat toch niet anders is, dan het van „buiten" kennen van den Bijbel zooals Schrift- en- wetgeleerden in Jezus dagen.
Daar is een blind kerkgeloof, waarmede wij verloren gaan, ook al kunnen wij er mee gaan naar preekstoel en Avondmaalstafel.
Daar is een geloof, dat een stuk gereformeerd denkmateriaal is, dat ons geeft een prachtige gereformeerde wereld en levensbeschouwing, maar dat in wezen alle impuls van den Heiligen Geest mist.
Dat is stellig niet het geloof, dat eens een Luther staalde.
Maar het geloof, dat geen verstandelijke zienswijze is, maar veeleer een zielsproces, waarin Gods Geest bidt en worstelt, dat geloof, dat groot is door geestelijke realiteit, en uitbreekt in gebed, in smeeking, in belijdenis, in boete, in hopen en wachten, in tranen en zuchten, in schreeuwen en kermen, i.e.w. dat geloof, dat zich verliezen gaat in den eeuwigen en eenigen Christus, dat is het geloof, dat eens vóór zooveel eeuwen het karakter der reformatie, en de aard van Luthers kracht heeft bepaald.
Luthers geloof was niet een dogma, een systeem, een formule, maar het was een stuk van zijn leven, meer, het was dit leven zelf, het was de ademtocht, die altijd weer het vuur op het altaar zijns harten brandende hield, ook al kon dit vuur bij tijde een rookende vlaswiek gelijk worden. Ik heb eens gelezen, dat iemand bij Luther kwam en hem zijn nood klaagde. Hij had zoo weinig bate van zijn geloof. Het was alles zoo donker, zoo moeilijk. Hij kon zoo nergens bij, en hij vreesde wel eens nog één der dagen om te komen. En wat meent ge, dat Luther antwoordde aan deze klagende ?
De man van Wittenberg, de held van den Rijksdag te Worms, antwoordde: „wat ben ik toch blij, dat je bij mij gekomen zijt, want ik dacht, dat ik de eenige was".
Zie, dat is Luther!
Hij is de man van de stralende hoogte, waar het zonlicht zonder wolken hem omschijnt. Daar hoort ge de zang: met mijn God loop ik door een bende, en met Hem spring ik over een muur.
Hij is de man van de bange diepte, en daar zit Luther achter gesloten vensters in een donkere kamer, en komt zijn vrouw hem vragen: Luther, is God dood?
De held, die het Woord van God wilde bewaren, heeft geleerd, dat hij zelf nog meer door het Woord van God werd bewaard.
Waar trilt nog de veer van dit kinderlijk geloof, dat eens een Luther heeft geïnspireerd ?
Waar wordt nog de zaligheid geproefd uit de bronnen van 's Heeren Woord, in die kerken, die zeggen het Woord van God te bewaren?
Arm Nederland! Schuldig vaderland.
Maar ook arme kerk, waar de sierlijke naam van zonen en dochteren der Reformatie wordt gespeld en bewierookt, maar waar elke waarachtige reformatie in die zonen en dochteren nog beginnen moet.
Wij zijn Rome ver vooruit in het „hebben" van 's Heeren Woord, maar „heeft" dit Woord ook ons?
Zijn wij reeds hervormd, gereformeerd in hart en nieren?
Waar gaan wij toch heen in dezen tijd, waarin al meer de grenzen worden uitgewischt, en wij niet meer weten, of willen weten, dat het belijdend Christendom, waarin Jezus Christus werkelijk een gestalte heeft ontvangen, wars is van alle halfslachtigheid en alle misselijke voosheid, die alleen maar wijst naar een ziekte, die heel ons christendom en heel onze christelijke partijformatie met den ondergang bedreigt.
Wat in mijn jonge jaren een „heilig" beginsel werd genoemd in kerk en politieke partij, is thans van de lijst geschrapt. De spons erover!
En nu wil ik niet beweren, dat wij ons voorheen niet hebben kunnen vergissen, in wat wij meenden „heilige" beginselen te zijn, maar de relativiteit, die alom doordringt, de deining en vaagheid, die in kerk en staat, in politiek en maatschappij, in verhouding van jongens en meisjes, in blanketsel en rookerij, en in wat al niet zienderoogen voortvreet, zegt ons duidelijk, dat wij de vastigheden bezig zijn kwijt te raken, waarbij eens onze Gereformeerde vaderen groot geworden zijn.
Onder het mom van de bewogenheid dezer tijden wordt afgerekend met een verleden, dat ons te veel beknelt en wij trachten goddeloos maar ook vroom — en dit laatste is nog veel gevaarlijker — de ketenen te verbreken, die ons veel te lang hebben geboeid.
Onze tijd is die der beginselloosheid.
Geen wonder, wij z|jn bezig het Woord van God te — verliezen.
Erger — wie opkomt voor den Bijbel is de man van de vunzige kelder, waar geen hooge vensteren zijn voor de doorwaaiende wind van de Geest, die immers vaart, waarheen Hij wil. Staat er niet: de letter doodt, maar de Geest maakt levend.
Overal treedt een losheid op, die ons veel, wat eens heilig was, ontneemt en die er niets, letterlijk niets beters voor in de plaats geeft, dan alleen, dat wij den tegenpartij, dat wij den anti-christ, bewust of onbewust, in het gevlij komen.
O, volk van Nederland, Kerk van Nederland, hoort toch de proclamatie van den Koning der Kerk: „En hebt Mijn Naam niet verloochend"!
Laat toch geen utiliteits redeneeringen langer de overhand hebben!
Laat toch „kleine kracht" U meer waard zijn, dan alle ministerzetels, en alle complimenten van het sluwe modernisme dezer eeuw.
Zing het hoog uit in Uw legerkamp, en draag het mee naar Uw stil bidvertrek:
Maar het Woord des Heeren,
Het richtsnoer Zijner daan.
Is volmaakt rechtvaardig
Al onze achting waardig
Eeuwig zal 't bestaan.
Eens zal de historie der volken zich hebben uitgeput, maar proclamatie en reformatie nog niet.
Proclamatie: Ziet Hij komt met de wolken — gaat uit. Hem tegemoet.
Reformatie: Ziet Ik schep nieuwe hemelen en nieuwe aarde, waarop gerechtigheid en vrede wonen zal.
Hier is de laatste Reformator: Jezus Christus, onze Heere.
Hier is de grootste en laatste reformatie met haar gouden toekomst: En de stad lag vierkant, hare lengte was zoo groot, als hare breedte.
Zalig zijn zij, die in het licht van dezen Hervormingsdag zullen wandelen. Hun zon zal niet meer ondergaan, en hun maan zal haar licht niet meer intrekken, want de Heere zal hun wezen tot een eeuwig licht, en hun God tot hun sierlijkheid. Hallelujah!
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1952

De Wekker | 2 Pagina's

De proclomatie van de reformatie Hervormingsdag

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 oktober 1952

De Wekker | 2 Pagina's