Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De stam van Levi en de avondmaalstafel 5

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De stam van Levi en de avondmaalstafel 5

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En van Levi zeide hij: Uw Tumim en Uw Urim zijn aan den man, Uw gunstgenoot. Deutr. 33 : 8a.

Wij hadden het over een geboortebewijs!
Ik noem dit hier met nadruk, omdat steeds gewezen wordt op het nauw contact, dat er is en inderdaad moet zijn tusschen doop en Avondmaal.
De doop wijst naar de Avondmaalstafel heen, en de bondeling wordt geroepen om den dood des Heeren te verkondigen.
Ik heb wel eens bij het doen van geloofsbelijdenis van jonge menschen beluisterd, dat ze hun doop wilden aanvaarden.
Inderdaad een schoon betuigen, alleen met deze opmerking, dat woorden nog geen zaken zijn.
Weet men dan zakelijk, wat men woordelijk zegt of misschien napraat?
Laten wij dan eerst eens bedenken, dat wie over „geboorte" spreekt tegelijk heenwijst naar een tijd, toen hij of zij nog niet geboren waren, namelijk nog niet uit God geboren waren.
En hier nu juist is het doopsformulier van zoo groote beteekenis.
De doop immers wijst op de aanvang van het nieuwe leven.
Het Avondmaal op de voortgang van het nieuwe leven.
Het eerste is het ontstaan, het andere is het bestaan van dat leven uit God.
Hier reiken doop en avondmaal elkander de hand en wijst het eene sacrament naar het andere heen.
Beide sacramenten spreken van Christus, maar het eerste gewaagt van een inlijving in Christus, en het andere van een leven met Christus. Daarom wie het heilig Avondmaal ziet in het licht van zijn doop moge deze saambinding, deze aanvang en voortgang nimmer vergeten.
Wie onzer heeft niet meermalen het begin van ons doopsformulier gehoord en gelezen als daar staat; dat wij allen in zonde ontvangen en geboren en daarom kinderen des toorns zijn, en dat wij van nieuws geboren moeten worden.
Hier wordt niet de nadruk gelegd op onze activiteit, maar op onze passiviteit, niet, op wat wij doen voor God, maar op wat wij leeren onder God.
De eerste vraag in het geestelijke leven is niet en is nooit; wat hebt gij al gedaan voor den Heere, maar wat heeft de Heere door Zijn Woord en Geest al in U gedaan?
Zou het geheel en al overbodig zijn op te merken, dat in onze Kerken hieraan voldoende aandacht moet worden besteed?
Dreigt er niet een gevaar ook in onze kerken, dat te veel geluisterd is naar een stem als deze: „het verschil tusschen de doopersche beweging en ons is dus hierin gelegen, dat wij op grond van Schrift en belijdenis de kinderen en de jongeren der gemeente bezien in het licht van de belofte des verbonds, die hun in den doop verzegeld is en hen in overeenstemming daarmede wenschen op te voeden, terwijl de doopersche beweging hen ziet in het licht van hun verdorven natuur en nimmer iets goeds van hen verwacht, zoolang zij niet duidelijke kenteekenen van een innerlijke verandering vertoonen".
Zie deze tegenstelling is gevaarlijk, en behoort op de erve van het Gereformeerd kerkelijk leven niet thuis.
Wie ons doopsformulier kent weet, dat beide lijnen t.w. de verdorvenheid van onze oude Adamietische natuur enerzijds, en de belofte der vernieuwing anderzijds worden gehandhaafd. Wie deze beide lijnen loslaat of ze tegenover elkander uitspeelt verliest een wezenlijk element, zoowel in de leer der Waarheid als in de prediking des Woords.
Laten wij nooit vergeten, dat de belofte van het genadeverbond midden in het conflict der zonde staat. De God des verbonds wil zich kwijt, aan wat verloren ligt tot vóór de poorten van de hel.
Ik weet het, dat er zijn, die hieraan een positie ontleenen, waarin de duivel plezier heeft.
Ik heb b.v. gelezen: „als de doopersche beweging de gemeente plaatst voor de noodzakelijkheid der wedergeboorte gaat ze uit van de onderstelling, dat de leden der gemeente voor het meerendeel onwedergeboren zijn, ja, ze prent de leden der gemeente van jongsaf de gedachten, dat ze onwedergeboren zijn. met zulk een kracht in, dat deze menschen het als bewijs van belijdenis getrouwheid zien, zelf te erkennen, dat ze onwedergeboren zijn. Zij meenen in hun onkunde, dat ze te kort zouden doen aan de waarheid van Joh. 3 : 3 indien ze niet beleden onwedergeboren te zijn".
Zie, zulk een noteering is een sterk staaltje van kracht en zwakheid. Een eenzijdige voorstelling van het geestelijk leven door een groepje van onevenwichtigen wordt een argument om naar de andere zijde niet minder onevenwichtig te worden.
Inderdaad zijn er, die de leer van de noodzakelijkheid der wedergeboorte misbruiken tot hun eigen verderf. Reeds ten tijde der Apostelen waren dergelijke dwaalgeesten aan het woord. Lees er de brieven van Paulus en Petrus maar eens op na.
Maar zulk een misbruiken van de leer der Waarheid snijdt geen hout om hieraan een positie te ontleenen om die leer van de noodzakelijkheid der wedergeboorte ook voor den bondeling, neen, niet te loochenen, maar dan toch zeker tot op meer dan de helft te verzwakken.
Bij het geboortebewijs gaat het er ten slotte niet om om te spreken van „ondersteld wedergeborenen" of van „ondersteld niet wedergeborenen" maar het gaat om het gebeuren zelf, het gaat om het geldingsfeit, of de bondeling van nature met den rug of met het aangezicht naar God staat? Al staat God niet met den rug naar den bondeling, maar deze bondeling staat wel met zijn rug naar God. Niet alleen de heiden ook de bondeling is blind en doof en dood in zonden en misdaden.
Bij den Leviet moest er wat gebeuren uitwendig, bij den kerkelijken belijder, moet er wat gebeuren inwendig.
Het Oude Testament heeft de beelding naar buiten, het Nieuwe Testament wijst op de werkelijkheid naar binnen.
Zeker ook het Nieuwe Testament heeft een beelding naar buiten als wij in de sacramenten bezitten heilige zichtbare teekenen van een onzienlijke zaak, maar toch wie Oud en Nieuw Testament met elkander vergelijkt zal steeds vinden, dat in het Oude veel sterker dan in het Nieuwe Testament de geestelijke waarden meer in zichtbare gestalten worden voorgedragen. Dit ligt geheel in het karakter van het Oude Testament, dat het zichtbare en het aardsche meer klank en méér kleur geeft, dan dat wij dit onder den dag van het Nieuwe Verbond kunnen ontdekken.
Zie, dit hebben wij ook in het oog te houden, wanneer wij over den stam van Levi handelen.
Hier zijn uitwendige handelingen, die een hoogere beduiding hebben.
Als wij lezen van het water der ontzondiging, dan zal elke belijder in Christus' Kerk hierin een teekenschrift en een herinnering vinden van de reiniging door het bloed van Christus. Het zal dezen bondeling herinneren aan zijn doop, die midden in de onreinheid zijner zonden staat, die midden in het oordeel hem spreekt van genade, en midden in de schuld hem gewaagt van vergeving.
Dat is vooreerst de heilvolle boodschap, die den bondeling op zijn levensweg wordt meegegeven.
Wat zoudt ge zeggen van een, die een zak met parelen droeg en die ze wegwierp als waren ze glaskoralen ?
Veel onverstandiger doet een bondeling, die de parelen van Gods beloften in de handen worden gelegd, en die ze meer voor de zwijnen werpt, dan er mede voor God komt.
Maar dat is juist het kenmerk van den natuurlijken mensch, die in de blindheid zijner zonde geboren, liever het buiten God dan onder God zoekt.
Daar is een verschrikkelijke werking der zonde ook in de kinderen des verbonds en wie meent, dat het verbond der genade een gemakkelijk bruggetje is om er te komen, die heeft noch het verbond der genade noch het proces van de verwoesting der zonde ooit gevoeld noch gepeild.
Wat uit vleesch geboren is, dat is vleesch en — het vleesch onderwerpt zich der wet Gods niet, want het kan ook niet.
Daarom is er op den akker van ons innerlijk leven geen bloem, die pralen kan in Gods levenshof, en wordt er geen vrucht ontdekt, die gedragen wordt in Gods schuren.
Zoo is het van nature in aller menschenhart hetzij heiden of bondeling, hetzij verre of nabij! Leen uit één en denzelfden klomp.
Wat moet er nu gebeuren, als wij de noodzakelijkheid van onze innerlijke reiniging hooren verkonden, als wij de ernstige roepstem opvangen: „tenzij iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien".
De stam van Levi kan het ons leeren, waar de eerste ritselingen te ontdekken zijn, als de ontwaking komt.
Apeldoorn
J.J. van der Schuit

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1952

De Wekker | 4 Pagina's

De stam van Levi en de avondmaalstafel 5

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 november 1952

De Wekker | 4 Pagina's