Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Vreugde Uws Heils (6)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Vreugde Uws Heils (6)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste Vriend!
Tot dusver hebben we gehandeld over deze vreugde, en uiteengezet, dat wel niet het heil zelf, maar toch de vreugde er uit kan gemist worden; en dat in vaak door eigen schuld; gelijk dat zoo kennelijk bij David het geval was. Tevens hoe de Heere altijd de eerste moet zijn, om deze wanverhouding in orde te brengen, en hoe de Heere daartoe Nathan als boetprediker had gezonden; waarop David in zijn schuld kwam; en hoe tegelijk de pardonbrief werd uitgereikt. Ik kan mij uw waarschijnlijke verwondering best voorstellen; of n.l. dit zoo maar in ééns, als 't ware op stel en sprong gaat: zóó beleden, zóó vergeven. Waaromtrent we dan thans nog iets naders ten beste wenschen te geven.
We kunnen deze zaak van twee zijden bezien; van Davids en van Gods zijde.
Van 's Heeren zijde bezien moeten we beginnen met op te merken (wat we vroeger al eens meer hebben gedaan), dat genade de zonde een eeuwigheidsseconde vóór is. Ware dit niet het geval, er zou bij David en bij geen der kinderen Gods ooit sprake kunnen zijn van berouw en smeeking. Want al zulke zielsgesteldheid kan alleen uit de genade bij God worden verklaard.
Bij den Heere zijn milde handen en vriendelijke oogen van eeuwigheid. In het besluit en in het voornemen Gods ligt de vergeving al gereed; wat nog iets anders is, dan dat wij ze in ons ervaren bezit hebben. God behoeft, om zoo te zeggen, nergens op te wachten, om ons onze schuld te vergeven. Te meer niet, daar Christus het alles heeft volbracht; en in Zijn opstanding uit de dooden, als in levenden lijve de kwitantie zelve is.
We kunnen uit dat oogpunt nog iets verder gaan. Niet alleen vergeeft God de zonden, die wij gedaan hebben, maar ook die we nog zouden doen. Vergeving is altijd een volle „aflaat'*, en ééns vergeven blijft ook vergeven. Hij werpt onze zonden achter Zijn rug in een zee van eeuwige vergetelheid. Hij, van Zijn zijde, wil en zal er niet meer op terugkomen, in den zin n.l. van een rechts- of strafgeding. Genade is genade onvoorwaardelijk en voluit.
Maar nu van onze zijde bezien; n.l. hoe komt deze pardonbrief nu in mijn bezit; hoe wordt ik onderwerpelijk nu deelgenoot van deze vrijspraak; hoe weet ik, dat de voldoening Christi, mij tot verzoening is? En hierop is in principe maar één antwoord; n.l. door het geloof; het geloof neemt den Christus zóó aan, dat Zijn weldaden dus ook de vergeving, mijn eigendom worden. Let wel, het is niet maar: door het geloof krijg ik bewustzijn van deze vergeving; neen maar ik zelf word deelgenoot er van, deelgenoot als een die vóór deze daad des geloofs onderwerpelijk dat deelgenootschap miste. Daarom is zulk geloof wel geen voorwaarde voor de vergeving zelf; maar wel de eenige manier om het deelgenootschap te verkrijgen. En nu kunnen we gaan verstaan, hoe het is, dat n.l. deze vergeving ons deel wordt in den weg van ontdekking, tranen, belijdenis, boete, strijd en smeeking, uitgangen der ziel naar den Heere Jezus, het omhelzen van zijn gerechtigheid enz. Dit alles verdient niet de vergeving, maar het zijn de verschijnselen die het geloof als het ware begeleiden, die er in zekeren zin een element in zijn; zonder dewelke er voor Christus in ons geen rechte plaats komt; en in welken weg we worden uitgedreven, om af te zien van al het onze; en om alleen Hem aan te grijpen, en aan te nemen als het éénige en volkomen offer voor onze zonden, als een gerechtigheid die God zelf geschonken heeft; en daarom een gerechtigheid is die volkomen God bevredigt, en alzoo mij verzoent, en rust en vrede schenkt.
Het geloof leest dus dezen pardonbrief, en aanvaardt hem, eigent hem zich toe; doet daaruit opspringen van vreugde; het heil zal in vreugde mijn ziel doorstroomen. Gesteld een gevangene die op den dood zit, en nu komt zijn advocaat hem mededeelen, dat er gratie is verleend; ik kan mij indenken, dat de man eerst zijn ooren niet gelooven kan; en moeite zal hebben om bedaard den pardonbrief te lezen, en dien als waar te beschouwen. Ja, 't kan zelfs wezen, dat hij onder den last van zijn misdaad eerst weigert het pardon te aanvaarden; zijn misdrijf was te groot enz.
En toch ......! Des Konings' woord is gewis; pardon is pardon. Zoo kan het met de ziel nu ook wel gaan; mijn zonde is mij te groot, God is toch heilig en rechtvaardig, de straf wèl verdiend enz., hoe zou het dan kunnen! De weldaad der schuldvergiffenis is zoo iets groots, onbegrijpelijks, onverdiend en ondenkbaar, dat om te beginnen de ziel als weigert getroost te worden; en het pardon voor onmogelijk houdt.
Het kon zelfs wel zijn, dat de gevangene zoo „overstuur" is, dat hij zelf het gratieschrift niet lezen kan, en de advocaat het hem moet voorlezen, ja dat hij zóó snikt, dat hij ook dat voorlezen niet recht verstaat, en de advocaat het wel „tweemaal" (tot tweemaal toe zegt de dichter heb ik het gehoord) moet voorlezen, eer het recht tot den gevangene doordringt.
Ja, inderdaad het kan ons te groot lijken, wat God in zijn heilsbelofte laat afkondigen, ja, dat we om te beginnen het niet eens goed verstaan. Dat dan de Heilige Geest, als de paracleet, de troostende voorspraak, de advocaat die in de cel komt met den pardonbrief, — dat de Heilige Geest de beloftenissen Gods ons als moet voorlezen met zulk een kracht, dat we in het eind niet anders kunnen dan in verwondering uitroepen: mij is barmhartigheid geschied.
Met dat al de pardonbrief was er al; de toeëigening dat ging niet zoo in ééne seconde. En zoo gaat het over heel de lengte van de genadelijn. De Heere Christus heeft in het „Onze Vader" ons geleerd te bidden ook: „Vergeef ons onze schulden". Dus zelfs een herhaald bidden, dagelijks en gedurig. Niet maar, omdat we dagelijks weer nieuwe zonden doen. Maar vooral hierom (let wel!), omdat we door onze dagelijksche en gedurige afwijkingen, smetten en vlekken ons het bezit van dien pardonbrief uit het oog doen verliezen, of de kracht er van doen afnemen. Als het dan niet vlak ligt tusschen God en ons, dan moet in den weg van schuldbelijdenis en vergeving inroepen, wel niet daardoor die vergeving zelve tot stand komen (die is er al!) maar eerst door een vlakken weg. heen komt ze in ons persoonlijk deelgenootschap. Zoo zou men kunnen spreken zelfs van een gedurige, een doorlóópende rechtvaardigmaking.
Maar o, eer het dan (weer) vlak ligt, en eer die pardonboodschap recht vat op ons krijgt, ja daar kan heel wat mee gepaard gaan; niet als voorwaarde, maar als weg waarlangs.
Dat alles hangt nu ook wel samen met aard en karakter van den persoon, ook wel met zijn opvoeding en voorlichting, met zijn milieu en sfeer waarin hij leeft; veel vooral met: of hem bij de noodzakelijkheid van ontdekking en kennis van doemwaardigheid nu ook in diezelfde mate (ja nog méér) is voorgehouden de volheid van Christus, en Gods bereidwilligheid.
Ik durf met mijn gansche hart gewagen : het zou een onverantwoordelijke ambtsbediening zijn, als een leeraar, ouderling enz. de zielen, hem toebetrouwd, niet op deze volheid van genade in Christus zou wijzen. Zooals (ik mag dit wel 100 maal herhalen) Boston zegt: er is veel kracht in de zonde tot verdoemenis, maar meer kracht in de genade (in Christus) tot behoudenis. Ja, ja het is wat, om een bedroefde arme, naar God schreiende ziel, deze deur der hope in het dal van Achor als ........ toe te werpen. Als God zelf geen lust heeft in onzen dood, moeten wij er ook geen lust in hebben; al is 't maar(!) in een eenzijdige dat is onwaarachtige Evangeliebediening. Nathan bracht zijn boodschap goed: Gij zijt die man; en ....... uw zonde is vergeven.
Keeren we nu tot David terug, zooals hij met de boodschap van schuld en vergeving naar de binnenkamer is gegaan.
Laten we hem mogen volgen a.s. week, in een nieuwen brief.
Met hartelijke groeten en heilbede
Uw Vr. en Br.
G. Wisse
Doorn, 17 Nov. 1952.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 november 1952

De Wekker | 4 Pagina's

De Vreugde Uws Heils (6)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 november 1952

De Wekker | 4 Pagina's