Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de Kerkorde (CXVI)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op de Kerkorde (CXVI)

Kerkorde (66)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Grondwet van 1848 schreef in art. 195 voor, dat er een wet moest komen tot regeling van de armenzorg. Deze wet kwam tot stand in 1854. Zij ging van de volgende beginselen uit:
1. de armenzorg wordt overgelaten aan de kerkelijke en bijzondere instellingen van weldadigheid.
2. het burgerlijk armbestuur of de gemeente geeft alleen onderstand aan hen, die dezen niet kunnen krijgen van eenige diaconie of andere instelling van weldadigheid.
3. kerkelijke en bijzondere instellingen zijn volkomen vrij in haar beheer en bestuur.
4. de wet houdt alleen bepalingen in over de samenstelling en het beheer der burgerlijke instellingen.
5. de geboorteplaats is de plaats, die de ondersteuning moet bekostigen. In den loop der jaren traden allerlei gebreken in deze wet aan het licht, hetgeen er toe leidde, dat er onder minister Heemskerk een nieuwe Armenwet kwam, de Wet van den 27sten April 1912, Stbl. 165. Onder deze wet leven we thans nog.
Groote principieele veranderingen bracht deze nieuwe wet, die 1 September 1912 in werking trad, niet. Het ligt niet op onze lijn om deze Armenwet van 1912 in haar geheel te bespreken. Op enkele punten zij echter de aandacht gevestigd.
In de eerste plaats wijzen we dan op de rechtspersoonlijkheid van de diaconie.
In het eerste lid van art. 3 bepaalt de Wet: In iedere gemeente wordt van alle daarin gevestigde instellingen van weldadigheid door Burgemeester en Wethouders eene lijst opgemaakt en bijgehouden naar de onderscheidingen in art. 2. vermeld, en met inachtneming van te dier zake ingevolge het tweede lid van dit artikel, ingevolge het eerste lid van art. 4 of ingevolge art. 76 genomen beslissingen. Op die lijst wordt mede vermeld het door iedere instelling beoogde bijzondere doel. Een afschrift van die lijst wordt gezonden aan den armenraad. Tusschen haakjes zij opgemerkt, dat de wet in art. 2 de volgende onderscheidingen maakt: a gemeente-instellingen, door de burgerlijke overheid geregeld en door of van harentwege bestuurd, b instellingen eener kerkelijke gemeente, vanwege die kerkelijke gemeente geregeld en bestuurd, c instellingen door bijzondere personen of bijzondere, niet kerkelijke, vereenigingen of stichtingen geregeld en bestuurd, d instellingen van gemengden aard, in welker regeling of bestuur door de burgerlijke overheid en vanwege eene kerkelijke gemeente of door bijzondere personen of bijzondere, niet kerkelijke, vereenigingen of stichtingen gezamenlijk wordt voorzien.
Art. 5 eerste lid van de Wet bepaalt: Het voorkomen op de lijst, bedoeld in art. 3, brengt mede de hoedanigheid van rechtspersoon voor zoodanige instellingen, welke niet uit anderen hoofde die hoedanigheid bezitten of ten aanzien van het verkrijgen van die hoedanigheid en de vervallenverklaring daarvan aan de bepalingen van eene andere wet zijn onderworpen.
Het is duidelijk, dat we hier met een belangrijke bepaling voor onze diaconieën te doen hebben. Krachtens het geplaatst zijn op de lijst, in art. 3 genoemd, heeft elke diaconie, volgens art. 5, lid 1, rechtspersoonlijkheid, d.w.z. heeft zij bevoegdheid tot burgerlijke rechtshandelingen. Zij kan dan koopen en verkoopen, legaten aanvaarden, vorderingen instellen, voogdij schappen over minderjarige kinderen aanvaarden, enz. Dat dit inderdaad van groote beteekenis is, behoeft wel geen betoog. Elke diaconie zal dan ook verstandig doen eens te informeeren of zij op deze lijst is geplaatst. Indien dit niet het geval mocht zijn, dient het verzuim hersteld te worden. Op blz. 78 van de nieuwe uitgave van de Kerkorde vinden we een concept-kennisgeving van het bestaan der diaconie.
Ten aanzien van de rechtspersoonlijkheid van de diaconieën zijn er nog allerlei juridische vragen, die we hier zullen laten rusten. Een vraag, die destijds nog al wat pennen in beweging bracht, is deze: wordt door de erkenning van de rechtspersoonlijkheid van de diaconie, al dan niet volgens art. 3 der Armenwet, geen inbreuk gemaakt op de eenheid van de kerk en op het Gereformeerde beginsel, dat de diaconie aan den kerkeraad onderworpen is? Krijgt men door de erkenning van deze rechtspersoonlijkheid niet twee bestuurscolleges in de kerk? We zullen op de verschillende beschouwingen omtrent deze kwestie niet breed ingaan. We merken echter wel het volgende op. Men dient hier wel te onderscheiden tusschen de sfeer van de kerk en die van den staat. In de sfeer van den staat heeft de diaconie rechtspersoonlijkheid en kan zij burgerlijke rechtshandelingen verrichten, maar in de sfeer van de kerk geldt het kerkelijke recht en zijn de diakenen, krachtens art. 25 van de Kerkorde, rekening en verantwoording schuldig aan den kerkeraad. Hieruit volgt, dat de diaconie, als rechtspersoon in de sfeer van den staat optredende, geen burgerrechtelijke handelingen kan verrichten zonder de goedkeuring van den kerkeraad. Wil b.v. een diaconie een huis koopen om dit in te richten tot een tehuis voor ouden van dagen, dan kan zij tot deze handeling alleen overgaan nadat de kerkeraad haar daartoe toestemming heeft gegeven. Waar de verhoudingen tusschen de ambten, of misschien is het in dit verband beter te spreken van de ambtsdragers, goed zijn, daar zal dit geen moeilijkheden kunnen opleveren. Eventueel zou men, om alle moeilijkheden te voorkomen, in een plaatselijke regeling kunnen bepalen, dat de diaconie voor het verrichten van alle burgerlijke rechts-: handelingen, waartoe zij krachtens art.L 5 van de Armenwet bevoegd is, de goedkeuring noodig heeft van den kerkeraad. Als algemeen deze regel gevolgd wordt, blijft de eenheid in de regeering der kerk gehandhaafd, en dit is wel van groote beteekenis. Dit beginsel late men nimmer los.
Apeldoorn
J. Hovius

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1952

De Wekker | 4 Pagina's

Toelichting op de Kerkorde (CXVI)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1952

De Wekker | 4 Pagina's