Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rondom het Oude Testament (37)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rondom het Oude Testament (37)

Een oud Babylonisch wetboek. 3.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

We hebben de vorige maal gezien, dat de geschiedenis van Abraham en Hagar en de geboorte van Ismaël te verstaan is in het licht van het wetboek van Chammoerabi.
Nu zegt paragraaf 146 van dit wetboek verder: „Als een man een vrouw gehuwd heeft, en zij haar dienstmaagd gegeven heeft aan haar man, en deze hem kinderen gebaard heeft, en daarna die dienstmaagd met haar vrouw zich gelijk gesteld heeft, omdat zij kinderen gebaard heeft, zo zal haar vrouw haar niet verkopen, zij zal haar een slaventeken geven en haar tellen onder haar slavinnen".
Wat dit slaventeken is geweest, is niet duidelijk, maar het schijnt met het wegscheren van het hoofdhaar in verband te hebben gestaan.
Dit slaventeken moest aan de slavin worden aangebracht, wanneer ze zich tegenover haar meesteres verhief.
We lezen daar ook van in de geschiedenis van Hagar. Toen Hagar wist, dat ze moeder zou worden, verhief ze zich boven haar meesteres, omdat deze geen kinderen had (Gen. 16 : 4). En dan lezen we, dat Sara haar vernederde. We moeten daarbij ongetwijfeld denken aan dat slaventeken en aan het feit, dat Hagar weer tot slavin gerekend werd (Gen. 16 : 6).
Het kind mocht echter in zo'n geval niet lijden. Het mocht b.v. om de daad van de moeder niet onterfd worden. Het kind bleef zoon.
Wanneer echter na diens geboorte Izak door Ismaël bespot wordt, zegt Sara, dat de zoon der dienstmaagd niet erven zal met Izak (Gen. 21 : 10).
Paragraaf 168 van de wet van Chammoerabi zegt: „Wanneer een burger zijn zoon wil verstoten en tot rechters zegt: mijn zoon wil ik verstoten, dan moeten de rechters die zaak onderzoeken, en wanneer die zoon een zware daad, waarom hij uit de positie van erfzoon zou moeten verstoten worden, niet begaan heeft, dan kan die vader zijn zoon niet onterven".
Of een zoon kan onterfd worden, hangt dus af van de daad van de zoon. Slechts bij een grote zonde kan deze straf worden toegepast.
In het geval van Ismaël meent Abraham echter, dat deze straf onbillijk is ,(Gen. 21 : 11). Echter zegt God tot Abraham, dat Sara juist gesproken heeft. Ismaël zal met Izak niet erven, om de bijzondere positie, die God aan Izak gegeven heeft, wat later in het N. T. nader wordt uitgewerkt (Rom. 9 : 17vv; Gal. 4 : 28vv).
Met name over de geschiedenis van Hagar ontvangen we uit de wet van Chammoerabi licht, waardoor wij in staat gesteld zijn een en ander beter te verstaan.
Maar er is meer. Er bestaan ook frappante overeenstemmingen tussen de wet van Chammoerabi en de wetten, die God aan Mozes gegeven heeft.
Een paar voorbeelden. In Ex. 21 : 16 lezen we: „Wie een mens rooft, hetzij hij hem reeds verkocht heeft, hetzij deze nog in zijn bezit wordt aangetroffen, zal zeker ter dood gebracht worden".
Hier wordt het stelen van een mens om die elders als slaaf te verkopen met de dood gestraft. Vergelijk nu met wat Ch. zegt in par. 14: „Wanneer een burger het kind van een burger gestolen heeft, dan moet hij gedood worden". Dit lijkt precies op elkaar.
In Ex. 21 : 18vv wordt gezegd: „Wanneer mannen twisten en de een slaat de ander met een steen of met de vuist, zodat deze wel niet sterft, maar bedlegerig wordt, dan zal hij, die de slag gaf, ongestraft blijven, wanneer de ander opstaat en met zijn stok buiten wandelt; slechts diens gedwongen rusttijd zal hij vergoeden en voor genezing zorgen".
Vergelijk dit met par. 206 van het wetboek van Ch.: „Wanneer een mens bij een twist een ander heeft geslagen en hem een wond heeft toegebracht, dan moet die mens zweren: ik heb hem niet met opzet geslagen, en dan moet hij de dokter betalen".
In beide gevallen is er sprake van betaling van de onkosten.
In Ex. 21 : 28vv wordt geboden: „Wanneer een rund een man of een vrouw stoot, zodat deze sterft, dan zal het rund zeker gestenigd worden en zijn vlees zal niet gegeten worden, maar de eigenaar van het rund zal vrijuit gaan. Indien echter dat rund reeds vroeger stotig was en zijn eigenaar gewaarschuwd was, maar hij het niet bewaakte en het doodt een man of een vrouw, dan zal het rund gestenigd worden, maar ook de eigenaar zal ter dood gebracht worden".
In par. 250 en 251 van het wetboek van Ch., waar dezelfde kwestie gesteld en gezegd: „Gesteld een stier heeft, toen hij over de weg ging een mens gestoten en gedood, dan ontstaat uit deze rechtsstrijd geen aanspraken. Gesteld, dat een stier van een mens stotig is en deze officieel van het gebrek in kennis is gesteld, maar hij heeft zijn horens niet omwonden, zijn stier niet vastgebonden en die stier heeft een mens gestoten en gedood, dan moet hij een halve mine zilver geven".
(1 mina is ongeveer 100 gulden).
Ex. 21 : 22: „Waneer mannen vechten en een van hen stoot een zwangere vrouw, zodat haar vrucht afgaat, maar zonder ander letsel, dan zal zeker een boete worden geëischt, naardat de man van die vrouw hem oplegt en hij zal het volgens besluit van de rechters geven".
Par. 209 van het wetboek van Ch. luidt: „Gesteld dat een mens de vrouw van een mens geslagen en daardoor een ontijdige geboorte heeft veroorzaakt, dan moet hij tien sikkels voor de vrucht van haar schoot betalen".
Ex. 22 : 1 zegt: „Wanneer iemand een rund of een stuk kleinvee steelt en het slacht of verkoopt, dan zal hij vijf stuks rundvee als vergoeding geven voor het rund en vier stuks kleinvee voor het stuk kleinvee".
Par. 8 van het wetboek van Ch.: „Gesteld een mens heeft een rund of een schaap of een ezel of een varken of een schip gestolen en gesteld het betreft het eigendom van de godheid of van het paleis, dan moet hij het 30-voudige geven".
Er zouden meerdere voorbeelden van frappante overeenkomsten te geven zijn. Op grond hiervan hebben sommigen beweerd, dat de wetten van Mozes aan de wet van Chammoerabi zouden zijn ontleend of dat ze samen teruggaan op een gemeenschappelijke wet, waaraan beiden zouden zijn ontleend.
Dit te aanvaarden verbiedt ons niet alleen ons geloof in de Goddelijke oorsprong van de wetten, die Mozes ontvangen heeft, maar ook de inhoud der wetten zelf.
In de eerste plaats bewijzen deze wetten nergens ontlening. Iemand heeft ook overeenkomsten aangetoond tussen het wetboek van Ch. en oude Germaanse wetten en daar kan moeilijk van ontlening gesproken worden. Het bewijst alleen, dat God Zich in Zijn openbaring heeft aangesloten bij de cultuur en de rechtswereld, temidden, waarvan Israël zich bevond.
God heeft aan Israël geen wetten gegeven, die passen in onze tijd, maar die zich geheel aansloten bij de tijd, waarin het volk Israël leefde. En dat is begrijpelijk.
En in de tweede plaats moeten we letten op de grote verschillen die er bestaan tussen de wetten van God aan Israël en die uit het wetboek van Ch.
Bij nader beschouwen zijn de verschillen veel groter dan de overeenkomsten en zijn zelfs de overeenkomsten vaker schijn dan werkelijkheid.
In een paar volgende artikelen willen we op de verschillen, die belangrijker zijn dan de overeenkomsten wijzen

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1953

De Wekker | 4 Pagina's

Rondom het Oude Testament (37)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 januari 1953

De Wekker | 4 Pagina's