Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geen Bedrog

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen Bedrog

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij kennen de woorden uit Psalm 32:2 en in wiens geest geen bedrog is. Wij zingen: geen snood bedrog, maar blank' oprechtheid voedt. In het slot van deze Psalm lezen wij: oprechten van hart. Van Nathanaël zeide Jezus: een Israëliet, in wien geen bedrog is, Joh. 1:48. Er zijn velen, die spreken met een bedrieglijke tong, Ps. 120:2. De oprechten zijn zij, die recht voor God staan en leven; zij zijn gaaf in woord en daad, in handel en wandel; zij zijn de vromen in de echte zin van het woord.
Wij weten dat in Ps. 32 dit „geen bedrog" in verband staat met Davids zwijgen, d.w.z. dat hij zijn schuld niet oprecht voor God beleed. Die vergeving ontvangt, leert eerlijk te zijn en te worden voor de Heere. Spurgeon schreef terecht: Zelfbedrog en huichelarij brengen geen zaligheid; zij kunnen de ziel in slaap wiegen en alzo ter helle voeren. Een leugenaar heeft geen ziel, die vergiffenis heeft erlangd. Verraad, dubbelhartigheid, veinzerij zijn de gelaatstrekken van de kinderen des duivels. Er kan geen vrede zijn in hen, die om de tuin leiden; zij verschuilen zich achter allerlei verschoningen. Hun huis is gebouwd op een vulkaan. De rechtvaardigen worden voorgesteld als mensen in wie geen bedrog is. Zij kunnen vele gebreken hebben; zij kunnen vallen, maar een vals hart hebben zij niet. Een man, die op slinkse wegen gaat en listen najaagt, is geen verloste, geen rechtvaardige. Mensen met dubbele tong, zijn geen oprechten van hart. De oprechten leren bidden als David, Ps. 25:21; 26:2; 139:23, 24. Bedriegers en leugenaars duldt hij niet in zijn huis, Ps. 101:7. Zeker, David was niet volmaakt aan deze zonde van bedrog gestorven, maar ook daarvoor kwam hij in de schuld voor God. Daarom bidt hij om oprechtheid en om een godzalige wandel.
Het bedekken, het niet eerlijk belijden van onze zonden, is bedrog. De openbaring er van zien wij dadelijk na de val. Maar niet alleen in het niet oprecht belijden der zonden komt dit bedrog uit. Het mensenhart is arglistig en boos van zijn jeugd aan. Geen bedrog in onze geest, is ontzaglijk veel. Die geest is heel wat. De ziel heeft vele gaven ontvangen en onze geest staat daar niet los van. Die geest is het hogere deel, de centrale, de stuwing, de leider en beheerser. Wij hebben de gaven om te denken, te gevoelen (te lijden, verheugd te zijn enz.) en te willen. Wij zijn als profeten, priesters en koningen geschapen. Maar wij zijn gevallen. Al de gaven der ziel werken verkeerd; die geest is verkeerd. En het hart, de smeedplaats van de uitgangen des levens, is verkeerd. Alles is boos en goddeloos. Dat is verschrikkelijk. Maar daarbij komt dat de mens van nature blind is voor deze ellende. En de begenadigden kunnen, als David, zo heel bedroeglijk handelen. Maar bedrog en vergeving gaan niet hand aan hand. Onwaarachtigheid en leven in de genade gaan niet gepaard. Toen David bedrieglijk handelde en niet eerlijk stond tegenover God en mensen, werden zijn beenderen verouderd in zijn geklag. Zijn hart sloeg hem. Wie het bedrog voedt en geen hart heeft, dat hem slaat, mag wel toezien op zichzelf en zich afvragen of hij zich niet bedriegt voor de eeuwigheid. Welgelukzalig zijn niet zij, in wiens geest bedrog is, maar zij, wier zonden vergeven zijn en die dag en nacht Gods wet bepeinzen en naar die wet wandelen en handelen, Ps. 119:1, v.v.
Niettegenstaande deze waarheid bekend is, gespreekt wordt, dikwerf met heel veel zwaarwichtigheid en zalving, gaat men voort met het bedrog te voeden. Er is zo heel veel oneerlijkheid tegenover God en tegenover de naasten. Er worden zo heel veel woorden gesproken, ook op de preekstoel, met bedrieglijke lippen. Meer of min bewust. Maar wanneer het bewust geschiedt zonder dat ons hart ons slaat, zijn wij op de weg der verharding. Laten wij dat niet vergeten. Wie veel met mensen omgaat, wie veel correspondentie heeft, wie het leven in wijde omtrek kent, wie achter de schermen ziet, en wie.... zijn eigen hart goed kent en weet wat zijn geest is, huivert bij het woord uit Ps. 32. Vergeten wij niet al te veel hoe vaak wij ons schuldig maken aan achterklap en bedrog? Beogen wij met al de woorden, welke over onze lippen komen altijd de eer des Heeren, het heil der kerk en de zaligheid van onze naasten? Zijn wij niet vaak bedriegers, wanneer wij tot de naakten zeggen: wij kunnen u niet kleden; tot de armen spreken, wij kunnen niets missen; tot de eenzamen en andere ellendigen: ik ben toch geen hoeder voor u ? Wij kunnen vrome en grote woorden spreken op allerlei wijze en op allerlei vergaderingen, welke schijnbaar de waarheid dienen, maar bedrog zijn in dit opzicht: wij bedoelen zo vaak ons zelf, onze eigen belangen, onze eer, ons voordeel. Wij bedoelen dikwerf niets anders dan ons zelf te verrijken. Gaat het ons, in het dienen der gemeenten, in onze arbeid, in ons uitgaan en in ons thuis blijven, altijd, om de waarheid, om de zaak van Gods Koninkrijk? Vooral wij, dienaren des Woords, die altijd met de heilige dingen bezig zijn, moeten dit bedenken. Wij spreken zo heel gemakkelijk wèl en wéé uit; wij oordelen zo vaak lichtvaardig over de zielen; wij verschonen onze traagheid, onze herderlijke ontrouw, dikwerf met het onware: ik heb geen tijd. Laten wij toch in alles oprecht zoeken te zijn. Ook wanneer wij spreken op onze kerkelijke vergaderingen en in onze kerkelijke commissie. Vergeten wij nooit dat we straks van elk woord rekenschap moeten afleggen en iedere daad moeten verantwoorden. En vergeten wij ook niet dat de Zoon des Mensen werd verraden met een kus. Welgelukzalig zijn de oprechten van gemoed, die ongeveinsd des Heeren wet betrachten; die Hij op het spoor der godsvrucht wandelen doet en bij dagen en bij nachten Gods wil bepeinzen en betrachten. Welzalig allen, die geen snood bedrog, maar blanke oprechtheid voeden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1953

De Wekker | 4 Pagina's

Geen Bedrog

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1953

De Wekker | 4 Pagina's