Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pastorale brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pastorale brieven

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beste Vriend!

Na de vermanende opwekking in de bewuste kanselboodschap, om toch het ontdekkend bevindelijk element in de prediking goed tot z'n recht te laten komen, vervolgt de opdracht der Synode dan aldus:
„Om te beginnen worde daarbij uitgegaan gelijk ook b.v. in het Doopsformulier geschiedt, van ons van nature midden in de dood liggen in een verbroken werkverbond, om alzo de noodzakelijkheid en rijke inhoud van het genadeverbond te leren verstaan."
De Synode stelt hierbij helder in het licht, dat we leven onder de bedeling van het genadeverbond, en dat dit ook in de voornoemde prediking dient uit te komen. Men noemt dit wel eens: verbondsmatige prediking. Hier dreigt echter een niet denkbeeldig gevaar, hetwelk juist uit kracht van dit verbond in dit getuigenis goed Gereformeerd wordt ondervangen. Welk gevaar? Wel, dat men daarbij zou beginnen met het genadeverbond; dat men zijn uitgangspunt zou beginnen te nemen in Abraham, en niet in Adam. Juist om de volzalige betekenis van dit genadeverbond helder naar voren te brengen wijst de Synode er dan op, dat dit alleen recht kan geschieden, als men eerst van uit het werkverbond aanvangt; namelijk dat we door onze diepe val niet anders dan buiten dit genaverbond liggen van nature; en we (gelijk het Doopsformulier ook aanvangt te zeggen) van nature kinderen des toorns zijn, des doods en der verdoemenis onderworpen. Dat worde dan niet maar gepreekt om de gevallen zondaar in deze poel van ellende hulpeloos te laten liggen. Neen, maar juist wat anders. Zeker er is een verbond van genade, maar om daarvan èn de noodzakelijkheid èn de rijke inhoud te leren verstaan, diene men dan goed uit te doen komen, in welk een diepte van ellende we liggen, onmachtig tevens om ons zelf daaruit te kunnen verlossen. Wat heb ik aan zulk een genadeverbond, als ik niet inwendig weet, hoe dat eerste verbond (dat der werken) waarin ik (nu ik gevallen ben) midden in de dood lig, mij veroordeelt. Zie dan zal zulk genadeverbond mij geheel en al onverschillig laten; zulk een heeft er niet de minste behoefte aan; hij is er zelfs totaal afkerig van, en staat er veeleer vijandig vierkant tegenover; hoe zou hij er aan denken, aan denken kunnen noch aan denken willen, om in die weg verlost te worden. Alleen als hij daar goed inwendig bevindelijk kennis van verkrijgt, zal hij er de noodzakelijkheid van ontwaren, en heilbegerig leren uitzien, om de weldaden dezes verbonds deelachtig te mogen worden. Het genadeverbond het is de vaste verhouding tussen God en Zijn volk. Het is die verhouding waarbij God Zichzelf zó geeft aan ons, dat wij ons leren overgeven en toebetrouwen, en ook ten dienste stellen aan God. Is het verbond der werken de weg, waarin God de mens (ongevallen) zaligt, — het genadeverbond is de weg, waarin God de zondaar (de gevallen mens) het eeuwige leven doet beërven.
Heel de kracht, rijkdom en zaligheid er van ligt uitgedrukt in de moederbelofte; Ik, Ik zal vijandschap zetten tussen enz. Vijandschap zetten; het Evangelie der genade begint met een oorlogsverklaring. Hoe moet men dit verstaan? Wel, in de val heeft de mens het verbond met God opgezegd, zijnerzijds te niet gemaakt, door een verbond te sluiten in feite met de duivel.
En nu moet eerst het verbond met Satan worden verbroken. En dat doet God nu. Ik, Ik zal vijandschap zetten. Al de kracht en heerlijkheid ligt hier in dat „Ik"; d.w.z. als gij o mens het niet kunt noch wilt, dan zal Ik, Ik Jehovah zulks doen. Hier hebt ge de kerninhoud: als gij u zelf niet kunt verlossen, dan zal Ik u verlossen. Alzo wordt uit kracht van onze ellende schuld en onmacht, de noodzakelijkheid van dit genàverbond, en van verlost te moeten worden, geleerd; en uit kracht van Gods genadebemoeienis, de volzalige rijke inhoud er van geleerd.
In die weg krijgen dan de beloften een heerlijke begerenswaardigheid, en wordt aan de eisen Gods recht toegekend; Wiens geboden dan als „niet zwaar" worden geroemd (Johannes). Wie dus zou willen beginnen met Abraham, en Adam inmiddels overslaat, zal onwillekeurig de deur openzetten voor een Remonstrantse en zelfs Pelagiaanse weg der dwaling; d.i. dan zouden we zulk een Verbond maken tot een valstrik, tot een vals beroep er op. Dan kan ik het. Dan is het geen wonder meer, zalig te worden. Geen wonder; noch voorwerpelijk, noch onderwerpelijk. Maar zoals de kanselboodschap zo terecht opmerkt, bij deze juiste opvatting van het Verbond en deelgenootschap inwendig, blijft zalig worden een wonder; „en wordt de noodzakelijkheid der wedergeboorte door de Heilige Geest niet uit het oog verloren".
Heerlijk getuigenis. De noodzakelijkheid der wedergeboorte door de Heilige Geest. Wat is in onze dagen in allerlei kringen deze noodzakelijkheid almeer op de achtergrond gekomen; het is vaak als of deze heel niet meer nodig is. Aan alle waarachtige geestelijke zaligmakende werkzaamheden der ziel gaat de wedergeboorte onafwijsbaar vóóraf. Verlaat men dit Schriftuurlijke standpunt, dan krijgt men allicht een prediking, waarbij men n.l. schijnt te beginnen met het derde stuk, de heiligmaking; alsof een onwedergeboren mens, ja al ligt hij ook onder de verbondsbedeling, daardoor alreê in staat zou zijn om godverheerlijkende en zielzaligende werkzaamheden met dit Verbond te hebben. O, o wat een gevaren. Gij lieden moet wederom geboren worden het is de prediking die om te beginnen juist uitging tot Israël als Verbondsvolk.
Verlaat men dit echt Schriftuurlijke standpunt, inderdaad dan staat de weg open voor een oppervlakkigheid, die maar „al te gemakkelijk leidt tot wereldgelijkvormigheid". Want dan zal o zo gemakkelijk de ernst van onze natuurlijke doodstaat uit het oog worden verloren; en geschiedt dat, dan is maar éne schrede meer nodig, en men huppelt met de genade als een leuze op de lippen over alles heen; en alles kan er al meer door; de ernst van de zonde verdwijnt; Gods Geest wordt al minder noodzakelijk geacht om in een nieuw godzalig leven te wandelen; de waarachtige boete uit schuldbesef verdwijnt, ja wordt wel haast als „ziekelijk" gescholden, en de noodzakelijkheid van een almachtige en onwederstandelijke werking van de Heilige Geest almeer over het hoofd gezien. Het „onbekwaam tot enig goed, en geneigd tot alle kwaad" wordt als antieke en versleten theologie afgedankt, een vleselijke godsdienst komt in de plaats, het nauw met God en alzo ook het nauw met onszelf nemen verdwijnt al meer, het wonder van zalig worden is ontwonderd, en de derde Persoon en Diens almachtige ganse geestelijke bediening almeer overbodig geacht, ja smaadheid aangedaan. Terwijl omgekeerd bij een beschouwing en genadige beleving van het Verbond op de boven omschreven rechte manier dit ons kan en zal bewaren voor deze schrikkelijke uitglijding, ja God onterende feitelijke verachting van het Verbond. Ik zeg met opzet verachting van het verbond, want neen, niet maar het niet-beleven, het niet-nodig-hebben van zulk een genaverbond is de volle zonde, tegen het Verbond, maar (let wel!) het Verbond in de mond en op de lippen nemen, om inmiddels met diepgaande negering van het midden in de dood liggen, van het van nature kinderen des toorns zijn, — dat, dat is de feitelijke verachting van het Verbond. Duizenden in onze dagen spreken van, debatteren over, roemen zelfs z.g. op het verbond, zonder dat zij weten, waarom eigenlijk dit verbond tot zaligheid noodzakelijk en eeuwig dierbaar is.
O, moge de Heere ons dan maar dicht bij deze zaken houden, en de kanselboodschap niet als aan de kant schouwen, wanneer deze van de kansel is afgelezen, of uit de courant is voorgelezen.
Zalig zij die op echte Verbondsmanier Zijn verbond en woorden als hun schatten gadeslaan.
Heere leer Gij ons, wat we van uit ons zelf niet weten, of ooit te weten kunnen komen. Amen.

Met hartelijke groeten Uw Vr. en Br.
Doorn, 27 October 1953.
G. Wisse

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1953

De Wekker | 4 Pagina's

Pastorale brieven

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1953

De Wekker | 4 Pagina's