Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Hogepriester naar de ordening van Melchizedek (II)

Bekijk het origineel

De Hogepriester naar de ordening van Melchizedek (II)

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de verzen 2—4 van Hebr. 7, lezen wij:
Aan wien ook Abraham de tienden van alles gegeven heeft, is, volgens de overzetting (van die naam) vooreerst koning der gerechtigheid, vervolgens ook koning van Salem, dat is koning des vredes, zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtsregister, zonder begin van dagen of einde des levens, en, den Zoon van God gelijk gesteld, blijft hij ongegebroken priester. Merk dan op hoe groot deze is, aan wien Abraham, de aartsvader, een tiende gegeven heeft van het beste van de buit.
In vers 2 hebben wij al verklaring van Gen. 14, door de schrijver van de brief aan de Hebreën. Vers drie wil niet zeggen dat de vader van Melchizedek niet bekend was; ook niet dat hij geen vader had. Wij ontvangen in dit vers een nadere verklaring van het priesterschap van Melchizedek, om daardoor dan de grote betekenis van den enigen Hogepriester aan te duiden.
In dit vers wordt maar niet aangegeven dat het priesterschap onder Israël voortging, al stierf de ene priester na de andere priester. Het priesterschap van Melchizedek was zonder afstamming en zonder erfopvolging.
Hier is geen geslachtsregister; hier is geen begin, geen kiem, welke tot ontwikkeling kwam; hier is ook geen einde (telos), dat bereikt wordt. Dan zou er weer een einde zijn aan dat priesterschap. Het priesterschap was ongebroken, het was eeuwig. God heeft Melchizedek krachtig, bijzonder geroepen en dan om een priesterschap te dragen dat blijft.
Hij was niet als de Zoon van God, niet in wezen Hem gelijk, maar hij was den Zoon van God gelijk gesteld. Hij was een type gemaakt, in zijn priesterschap, van den Zoon van God.
In dat priesterschap zien wij allerlei trekken, welke volmaakt in den groten Hogepriester zijn. In dat priesterschap zien wij al iets doorglanzen van wat de grote Hogepriester is, en tevens een type van wat bij de verschijning van Jezus Christus volmaakt zou worden aanschouwd.
Hier wordt dus de grootheid van den Middelaar, als Hogepriester, getekend. Hij is van eeuwigheid gezalfd tot Hogepriester en blijft dat eeuwig. Zijn priesterschap is dus heel bijzonder, en iets daarvan doorstraalde in het priesterschap van Melchizedek. Bij de orde van Melchizedek behoorde niet: priester en dan nog een hogepriester; Melchizedek was priester, apart, bijzonder door God geroepen.
Dit priesterschap was anders dan het latere Aäronitische priesterschap. Jezus Christus in de grote Priester, wat het volle hogepriesterschap tevens inhoudt. Dat priesterschap houdt niet op, duurt eeuwig; het houdt tevens in dat dit priesterschap eeuwig onveranderd voortduurt, dus eeuwig dezelfde waardij houdt.
Door dit aparte priesterschap van Melchizedek betoonde God zelf dat deze Melchizedek de meerdere van Abraham was. Christus is Priester; niet als Aäron, die slechts het priesterschap kon afschaduwen en een tussentredend, een tijdelijk priesterschap had.
Christus is Priester zonder geslachtsregister, niet uit Aäron, maar eeuwig, volmaakt, de grote Hogepriester der verzoening. Die verzoening is het buitengewone. Deze verzoening kon Aäron slechts afschaduwen; Christus verwierf haar, bracht haar aan en past haar toe. Hij verzoent inderdaad. En door dat priesterschap van Christus kunnen mensen weer priester voor God worden en kan dus het priesterschap van Gods kinderen weer terecht functionneren.
De mens is door God geschapen naar het beeld van Hem. De Heere schiep ons zó, dat wij Hem ook van harte konden liefhebben, zoals onze Heidelberger al gezegd heeft. Die rechtgeschapen mens was ook priester. Dat priesterschap was het oorspronkelijke priesterschap. De mens was priester door schepping Gods, schepping naar het beeld van Hem. De beelddrager was ook priester. Hij moest en kon zich geheel zijn Maker wijden en kon Hem volmaakt eren.
Dat oorspronkelijke priesterschap was dienst en aanbidding van God, priesterdienst der dankbaarheid.
Dat oorspronkelijke priesterschap was Adam niet van buiten af opgelegd, b.v. door oplegging der handen. Adam was priester door de schepping naar het beeld Gods. God maakte hem priester. Maar dit priesterschap is door de zonde verloren gegaan. Let wel: verloren.
Het is niet mogelijk dat op de ene of andere wijze iets zal opbloeien uit het oorspronkelijk priesterschap, want het ging verloren. Het is dus onmogelijk dat de mens door eigen kracht, door eigen doen, weer priesterlijk zal kunnen dienen. De mens beantwoordt niet meer aan zijn hoge priesterlijke bestemming; hij verloor zijn priesterschap en werd een vijand van God en een hater van zijn naaste. Daarin openbaart hij ook zijn staat des doods. Hij kan niet meer zegenen met vrede, maar haat en vloekt zijn naaste.
Wanneer wij na de val van de mens lezen dat mensen den Heere recht dienen, dan is dat geen opbloei uit wat verloren ging; dat is voor eeuwig uitgesloten. Als wij Abel zien offeren dat zien wij in hem reeds dat God uit genade herstelt, weder geeft, door de wederbarende werking van den Heiligen Geest, wat verloren ging. Dan zien wij reeds de vrucht van den groten Hogepriester der verzoening.
Het herstelde, door Christus verworven priesterschap, zien wij ook in Noach, bij het altaar der dankbaarheid. Hier zien wij reeds de Christus en zijn verzoening in de mens. En Melchizedek openbaarde maar niet iets van de priesterlijke dienst, maar was priester, door God krachtig en bijzonder daartoe geroepen. In hem zien wij dus ook niet een opbloei uit het oorspronkelijke priesterschap, maar het door de verzoening van Christus te verwerven en nu verworven priesterschap. Door de genade Gods diende Melchizedek weder recht; niet maar ambtelijk door erfopvolging. En in zijn ambtelijk priesterschap, het priesterschap niet door banden van bloed, zien wij uitstralen en getypeerd het priesterschap van den groten Hogepriester.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1953

De Wekker | 4 Pagina's

De Hogepriester naar de ordening van Melchizedek (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1953

De Wekker | 4 Pagina's