De Hogepriester naar de ordening van Melchizedek (III)

Het priesterschap van Melchizedek blijft. In heel Hebr. 7 wordt onderscheid gemaakt tussen het priesterschap van Melchizedek en Aäron; dus ook tussen het priesterschap van Aäron en dat van Christus. Het priesterschap van Aäron is er om de verzoening af te schaduwen; het priesterschap van Christus zegt hoe de verzoening geworden is.
In het .priesterschap van Aäron komt het volkomene, het aparte, het blijvende van het priesterschap niet uit. Christus verzoent; Hij voldoet aan de eis van Gods gerechtigheid; Hij verwerft en geeft de rijke genadezegen voor en aan een wederspannig kroost.
In Melchizedek zien wij hoe de Christus Priester is; niet uit Aäron, niet door afstamming en erfopvolging, maar apart, van God gezalfd. Het oorspronkelijke priesterschap ging verloren, en dat wordt door Christus hersteld.
De mens wordt in gemeenschap met Christus de zalving van Christus deelachtig en dan is hij ook weder priester; priester door de krachtdadige roeping Gods. En dat priesterschap blijft ook; dat kan niet meer verloren gaan.
Christus is niet uit Levi, want het is openbaar dat Hij uit Juda is gesproten. En uit Juda was niet het priesterschap, waarvan Mozes heeft gesproken, Hebr. 7:14. Christus is geen priester naar het vleselijke gebod, vs 14, maar naar de kracht van het leven, dat niet vergaat,
vs 16. Christus zelf is het leven; daarom treedt Hij op en treedt Hij zó op.
Naar de kracht van het onvergankelijke leven, het leven dat de dood achter zich heeft, is Christus priester. Christus is het beeld des Vaders. De gevallen beelddrager wordt door de wedergeboorte, als vrucht van de verzoening van Christus, weer beelddrager Gods. De rijkdom en het bijzondere van het priesterschap van Christus, blijkt dus duidelijk. Door Hem worden de zijnen weder priesters, koninklijke priesters om de Heere te dienen uit dankbaarheid. Dit priesterlijk dienen uit dankbaarheid, is dienen in vrede, is de vrucht der gerechtigheid, Jer. 32 :17. Dan wordt betracht het dienen in het verbond van het eeuwige priesterschap. Num. 25 :13. De kracht der ontferming, Jes. 55 :7, het leven en de vrede des verbonds worden dan gesmaakt. Mal. 2:5 .
Gods volk is een heilig priestervolk dat geestelijk offeranden opoffert, welke Gode aangenaam zijn door Christus, 1 Petr. 2:5 ; het is een koninklijk priesterdom dat verkondigt de deugden van Hem, die de Zijnen roept uit de duisternis tot zijn wonderbaar licht, 1 Petr. 2:9.
Op deze wijze leren de nakomelingen van Cham de Heere aangename offeranden brengen door de Heilige Geest, Rom. 15 :10. Gods begenadigden stellen ook hun lichamen tot een levende, heilige Gode welbehaaglijke offerande, Rom. 12:1 . Christus, de Hogepriester der verzoening bearbeidt zijn volk tot koningen en priesters, Gode en zijn Vader, Openb. 1:6.
Groot was Melchizedek, aan wie Abraham de tienden gaf, maar groter dan Melchizedek was, is Christus, Hebr. 7:4. Met volle aandacht moet daarop worden gelet.
En de grootheid van Melchizedek blijkt dus daaruit dat Abraham, de patriarch, hem, Melchizedek, een tiende gegeven heeft van het beste van de buit, welke Abraham meevoerde, nadat hij de overwinning behaald*had in het Koningsdal, Gen. 14.
En zij, die uit de zonen van Levi het priesterambt verkrijgen, hebben wel opdracht tienden te heffen, volgens de wet, van het volk, dat is van hun broeders, hoewel dezen uit de lendenen van Abraham zijn voortgekomen, Hebr. 7:5. De priesters uit Levi konden dus, naar Gods gebod, tienden van het volk heffen. Dat recht is gegeven. Van hun broeders, d.w.z. van hen, die gelijk met hen stonden wat de afstamming betreft, mochten die tienden worden genomen. Heel de stam van Levi kwam het tiendrecht toe.
Maar hij, die niet uit het geslacht van hun was, heeft van Abraham tienden genomen en de drager der belofte gezegend, vs 6. Abraham erkende dus het tiendrecht zonder beschreven wet, en gaf de tienden aan Melchizedek, die zich niet kon rekenen tot de stam van Levi. Hij behoorde daar niet toe. En Melchizedek zegende Abraham.
Nu is het zonder enige tegenspraak dat het mindere van het meerdere wordt gezegend, vs 7. Hier wordt slechts een algemene regel genoemd. De toepassing hiervan in dit verband is: Melchizedek was priester-koning, niet door afstamming en hij had geen opvolgers. In zijn priesterschap straalde door het priesterschap van Christus en dat priesterschap typeerde hij verder.
Het priesterschap van Christus en dat priesterschap der verzoening en door het werk van Christus, door zijn priesterlijke dienst, wordt het verloren gegane priesterschap hersteld, gelijk wij zagen. Het Aäronietische priesterschap was tussentredend en afschaduwend; dat priesterschap is dus werkelijk anders en werkelijk minder. Het mindere en meerdere wordt nog nader verklaard.
Het priesterschap van Levi, dat recht heeft tienden te nemen, doch toch minder is, omdat het slechts afschaduwen kan, is al in de lendenen van Abraham begrepen. Dit laatste wil zeggen, dat Levi afstamt uit Abraham.
In Abraham stond dus Levi, stond dus Aäron tegenover Melchizedek; stond dus Aarön tegenover Christus. De tijdelijke priester stond tegenover de eeuwige priester. En die tijdelijke priester was zonder de zegen van de eeuwige Priester, slechts een mens onder de vloek der zonde. Die tijdelijke priester kon alleen de zegen in de Naam des HEEREN opleggen; de eeuwige Priester kan alleen in de zegen doen delen.
De volgende verzen vertolken dit nog nader.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen