Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Installatie professoren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Installatie professoren

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Installatie der Professoren Ds. W. Kremer, Dr. J. van Genderen en Dr. B.J. Oosterhoff op Dinsdag 12 Januari 1954 in de Christ. Geref. Kerk te Apeldoorn, door de president-curator Ds. W.F. Laman.

Installatie der Professoren Ds. W. Kremer, Dr. J. van Genderen en Dr. B.J. Oosterhoff op Dinsdag 12 Januari 1954 in de Christ. Geref. Kerk te Apeldoorn, door de president-curator Ds. W.F. Laman.
ZONDER MIJ KUNT GIJ NIETS DOEN
Johannes 15 : 5b.

Aanvang van deze plechtige ure:

1)
Wanneer de te bevestigen professoren met hun bevestiger in de kerk zijn gekomen, bidt de ganse gemeente met hen:
„Ik hef tot U, Die in den hemel zit, mijn ogen op en bid.. " (Ps. 123:1).

Na votum en zegenbede worden wij opgewekt het oog op te heffen naar omhoog, door het zingen van:
„Welzalig hij, die al zijn kracht.."
en
„O God, Die ons ten schilde zijt en ons voor alle ramp bevrijdt, aanschouw toch Uw gezalfde (Ps. 84:3 en 5).

Uit de H. Schrift wordt gelezen Johannes 15:1-10.

De bediening des Woords geschiedt uit Johannes 15:5 laatste deel:
„Zonder Mij kunt gij niets doen,"

Waaraan ontleent de samenkomst der gemeente - zo ook deze - haar betekenis ?
Aan de tegenwoordigheid van u en mij? Of dit samenzijn aan de aanwezige hoogleraren, curatoren, ambtsdragers der kerken?
Absoluut neen!
Wanneer genade verheerlijkt is in het hart, leert men eigen belangeloosheid en waardeloosheid kennen, maar ook daartegenover dat de Heere alleen belangrijk en waardevol is.
De betekenis van dit samenzijn ligt alléén in de Christus Gods, de enige Borg en Middelaar.
Was Hij er niét.. er zou van dienst des Woords, van gemeente, van dienaren des Woords, van opleiding tot de Dienst des Woords en van hoogleraren in de Theologie geen sprake zijn.
Dit alles is alleen door Hem verdiend, aan Hem te danken!
Wij mogen opgaan ten Huize des Heeren omdat Christus er is. En wie Christus zegt, zegt dat de Drieënige God er is. Die in en om Christus den zondaar de pardonbrief uitreikt.
De Drieënige God in Christus spreekt ons in Zijn woord toe. Dit is de welaangename tijd, dit is het uur der zaligheid. Wie onder de indruk komt van deze hoge ernst, diens kerkgang wordt een bedevaart.
In de Christus ligt ook voor u, zeer gewenste broeders hoogleraren, de grote betekenis van dit uur.
Zijn Kerk, in haar breedste vergadering bijeen, benoemde u.
De opdracht tot het ambt, dat gij gereed zijt te aanvaarden, ontvangt gij van de Koning der Kerk.
Niemand dan Hij geeft u heden een bijzondere opdracht. Was uw opdracht reeds in het Woord te arbeiden in het midden der kerken, uw opdracht wordt om in datzelfde Woord te gaan arbeiden tot vorming van aanstaande dienaren des Woords. Niet minder dan drie groepen in de heilige godgeleerdheid worden u toevertrouwd t.w. de exegetische, de dogmatologische en de practische theologie.
Bij de verscheidenheid is dit de éénheid in uw toekomstig werk: het Woord des Konings.
De exegeet luistert naar het Woord om het zó te verstaan, dat hij het kan open leggen, zodat het voor Gods Kerk transparant wordt.
De dogmaticus luistert naar het Woord om Gods heils-openbaring te rangschikken, te systematiseren.
De practicus luistert naar het Woord om de boodschap als homileet te verklanken, als pastor toe te passen onder de schapen en lammeren, als catecheet de jeugd te onderwijzen, als liturg de diensten ernaar in te richten.
U wacht een hoogst gewichtig een zwaar verantwoordelijk werk. 'k Kan mij indenken, dat u bij de ingang tot deze nieuwe taak zegt: „wie is tot al deze dingen bekwaam?"
Deze vraag plaatst ons in het milieu van onze tekst.
De Meester heeft met zijn jongeren het pascha gebruikt, het avondmaal ingesteld, het hallel gezongen. Hij staat gereed om het heiligdom des lijdens te betreden. Dat betekent voor zijn jongeren: het begin van een nieuwe weg. Over enkele uren zal het woord waar worden: „Ik zal de Herder slaan en zijn schapen zullen verstrooid worden." Wat zal er van hen worden?
Geen nood als er tussen Hem en hen maar een voortdurende relatie is, een betrekking als tussen de wijnstok en de ranken. Wanneer de Christus zich noemt dè wijnstok en zijn Vader de wijngaardenier, dan maakt Hij niet slechts een vergelijking, doch dan zegt Hij de werkelijkheid, die Hij ziet. Want het is niet zo, dat het natuurlijke en zichtbare beelden zijn om het onzichtbare te verklaren, juist andersom. Het natuurlijke en zichtbare is beeld van het geestelijke en onzienlijke. De uitbeelding in de natuur van het geestelijke ziet Jezus en dit verkondigt Hij als de Profeet des Heeren. Voor Hem is het geestelijke nummer één. En dit geestelijke spreekt Hem in de natuur allerwege toe. Wilt gij Gode leven? Wilt gij in staat gesteld tot gewichtige arbeid? Dit is mogelijk, doch onder één voorwaarde nl. dat er tussen u en mij een onlosmakelijk verband blijft. Gelijk de rank geen vrucht kan voortbrengen zonder de wijnstok, zo ook gij niet als gij niet met Mij verbonden blijft, want: zonder Mij kunt gij niets doen!
Dit geeft ons te denken over - en ziedaar mijn hoofdgedachte:

LEVENS-GEMEENSCHAP MET CHRISTUS DE ENIGE VOORWAARDE TOT EEN GODE VERHEERLIJKEND LEVEN.

Zien wij:
1a. hoe deze levens-gemeenschap aanvangt,
2a. hoe deze levens-gemeenschap functionneert,
3o. hoe deze levens-gemeenschap resulteert.

I.

Zingen wij eerst Psalm 89:7 en 8. „Hoe zalig is het volk.." en „Gij toch, Gij zijt hun roem.."

Hoe de levensgemeenschap met Christus aanvangt is onze eerste gedachte. „Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken"

Wanneer ik het woord „rank" in het oorspronkelijke bekijk, dan zie ik een scheut van de ene boom afbreken om deze op de andere stam te enten. Dit werk doet de wijngaardenier om vanuit een edeler stok, waarop hij ent,, meer edele vruchten straks te plukken.
Ook hier is de natuurlijke rank uitbeelding van het geestelijke. Van nature staan wij dus niét op de edele stok: Christus.
En doordat wij op deze stok niet staan brengen wij geen vruchten op. God waardig. Op welke stok wij dan wel staan?
Op de stok Adams, die in de edele gaarde der gemeenschap Gods geplant, zich van deze levensbodem heeft afgesneden. Klaagde eens één onzer dichters: „wie kan rijpe bezen lezen van een stam die droog en staat", hier is het ontzettender; hier is het: „God heeft van de hemel neder gezien, of er nog iemand was, die één bruikbare vrucht voortbracht. Hij zocht alom, maar ach. Hij vond er geen!"
Met smart in het hart belijdt de Kerk dit in haar confessie: „Overzulks zo worden alle menschen in zonden ontvangen en kinderen des toorns geboren, onbekwaam tot eenig zaligmakend goed, geneigd tot kwaad, dood in zonden en slaven der zonden. En willen noch kunnen tot God niet wederkeeren, noch hunne verdorvene natuur verbeteren, noch zichzelven tot de verbeteringen daarvan schikken, zonder de genade des wederbarenden Heiligen Geestes."
(Can. Ill en IV art. 3).
„Genade des wederbarenden Heiligen Geestes" melodie des hemels! Dat is de oorzaak van het rank-worden in de ware Wijnstok. De grote Wijngaardenier sneed een scheut af van de giftige stam en plantte deze in de wijnstok Christus. „Niemand kan tot Mij komen - zo sprak de Zaligmaker - tenzij de Vader, Die Mij gezonden heeft hem trekke. En die tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen."
Dit afsnijden en inenten geschiedt door de verkondiging van het heilig Evangelie, dat de Heilige Geest draagt in het zondaarshart. Dit wondere werk des Geestes laat zich onmiddellijk gelden. De levenssappen uit de Wijnstok delen zich ogenblikkelijk mede. De van God-afkerige zondaar begint naar den Heere te vragen; ziet wat hij voorheen niet besefte: God kwijt te zijn door eigen schuld met een hartelijke begeerte niet eerder te rusten voor hij Hem heeft gevonden.
Wondere zaak: door inenting in de Wijnstok behouden en vanwege de sappen uit de Wijnstok verloren in eigen schatting. De levendmaking ontdekt aan de dood; het licht maakt de duisternis openbaar.
Misschien zijn er onder u, die zeggen: met de blindgeborene mag ik zeggen één ding weet ik, ik was blind en werd ziende, maar dat dit vrucht is van de inplanting in de Wijnstok, Christus Jezus, durf ik niet zeggen. Met de blindgeborene zou ik, wanneer de Zaligmaker tot mij kwam en aan mij vroeg: „Gelooft gij in de Zoon van God?" eveneens zeggen: Heere wie is Hij, opdat ik in Hem moge geloven?
Alle geestelijk leven komt alleen uit Hem, Die het LEVEN is, vanaf de eerste ritselingen des levens tot de laatste snik toe. Nu heeft de levendgemaakte alleen hemels licht nodig, om te weten, dat alles wat naar God vraagt, alleen uit de levensmededeling van den Christus komt.
De Schrift zelf spreekt daarvan. Bijv. de broers van Jozef leefden van Jozefs koren, zonder dat zij dit wisten. Toen in de bekendmaking van Jozef aan hen, het licht hierover opging, toen wisten zij het pas.
Het gebed: „Zend uw Licht mij neder!" blijft het gebed van de pelgrim.

II.

Zagen wij hoe de levensgemeenschap met Christus aanvangt, laten wij vervolgens zien: hoe deze functionneert.
„Zonder Mij, kunt gij niets doen!"
Daarmede bedoelt de Heere niet te zeggen, dat Zijn discipelen niets buiten Hem doen. Hij weet maar al te goed, dat wij van nature uitleven: wij redden het zonder Hem. Ook weet Hij, dat na de inplanting wij er de hang naar hebben, om Hem er buiten te laten. Dit is Hem onteren. Hij stelt er prijs op, dat de rank leeft. En dan leeft de rank, als Hij Zijn levenssappen in de rank opstuwt. Ik in u, dan draagt gij veel vrucht.
De apostel Paulus heeft dit verstaan. Hij zegt: voor mij is het leven Christus! Op een andere plaats zegt hij: „Ik leef, doch niet meer ik, Christus leeft in mij en wat ik nu leef in het vlees, leef ik door het geloof des Zoons van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven." Met zichzelf is hij bedrogen uitgekomen, komt elkeen diep teleurgesteld uit. Niets is niets. Daar kunt gij in alle eeuwigheid niets van verwachten. Wij zijn uit onszelf nooit iets geweest en zullen nooit iets worden. Afgedankt materiaal. Onbewoonbaar verklaard.
Smartelijk moet dit worden beweend. Wat zijn wij veel geweest. Onze Formeerder vermaakte Zich zo in het maaksel Zijner vingeren, dat Hij onder het zesde scheppingsblad schreef: „zeer goed!" Zo slecht, zo ondeugdelijk, zo onbruikbaar geworden, dat God niets meer aan ons heeft.
Hij, die dit diep heeft doorvoeld en beweend, gaat het woord van de kerkvader verstaan: „Niets dan Jezus, alles in Jezus!" Wat wordt dat groot, „alles in Jezus" doordat Hij ervoor zorgt: „Ik in u!"
Hier begint het hart van Gods kind sneller te kloppen. Alles van één kant. Ik heb niets, maar behoef ook niets meer te hebben. Christus heeft alles. Hü is ook mij gegeven. En heeft Hij aan mij niets, ik heb aan Hem alles. Ik leef uit Hem. Hij leeft in mij.
Christus deelt Zich aan de Zijnen mede in wat Hij is.
Hij is hun Profeet. Alle Godskennis, zelfkennis, zondekennis, Christuskennis ontvangen zij uit Hem. Hierdoor wordt plaats gemaakt voor Hem als Priester, die als het Lam tussen God en Zijn schuldige Kerk is gekomen, de schuldenlast heeft overgenomen en weggedragen.
Hij is hun Koning, die hen bij de verworven zaligheid beschut en bewaart. Zijn Koningschap is onvergankelijk, daarom ook het onderdaan zijn der Zijnen. De Leeuw uit Juda's stam heeft overwonnen, door als het Lam Gods, Gode het rantsoen te betalen.
Door het één-leven van Hem in hen, wordt de gevallen ambtsdrager uit het paradijs, weer profeet en gaat verkondigen de deugden Gods, weer priester en gaat de zelf-offerande der wederliefde brengen, weer koning om tegen alles wat tegen God-Drieënig ingesteld is, in hem en rondom hem, de strijd aan te binden. Christus is hun gegeven èn tot rechtvaardigheid èn tot heiligmaking.
Door Hem: niets hebbend en toch alles bezittend. Nooit met de Wet Gods in overeenstemming en toch altijd in een rechtspositie waardoor niet één gebod mij kan verdoemen. Naar recht geheel schuldigen toch naar recht niet schuldig! Wie zou de hoogste Majesteit dan niet met eerbied prijzen!
Zo kunt gij broeders hoogleraren uw professoraat aanvaarden! Alleen dan kunt gij professor zijn, als gij met het uwe aan het eind gekomen zijt, zodat er niets meer in u is, waarmede gij Hem kunt dienen. Dan gaat de Wijnstok Zijn profetische levenssappen aan u mededelen. Dan zal het een genot zijn om uw colleges te volgen. Dan is de professor leerjongen aan de voeten van zijn Meester. Dan is Hij alles, gij nietmetal!
Wie denkt dat dit ranken-leven uit de Wijnstok zo iets is als salon-christendom, waarbij wij op ons gemak, genietend van veel comfort over deze dingen theologiseren - weet er geen draad van! 'k Onderschrijf volgaarne wat ik laatst las: „Wie de richting van het leven uit wil, wordt in de richting van de dood gestuurd. Christus, Die het leven is en dit Zijn leven in de ranken stuwt, doodt alle kwasi-leven d.i. wat niet uit Hem is.
U moet weten, dat toen de scheut van de oude stam werd afgesneden, of afgescheurd - er in die scheut nog sappen zaten. Sappen des doods. Wanneer u denkt dat deze sappen niets meer doen, dan is u verkeerd.
Wat hebben onze Vaderen dit duidelijk gezegd in onze belijdenis, t.w. „Die God naar zijn voornemen tot de gemeenschap Zijns Zoons, onzes Heeren Jezus Christus, roept en door den Heiligen Geest wederbaart, dezelven verlost Hij wel van de heerschappij en slavernij der zonde, doch Hij verlost hen in dit leven niet ganschelijk van het vleesch en het lichaam der zonde." (Can. V. art. 1). De sappen des vlezes en der zonde, onderwerpen zich der Wet Gods niet. Laten zich gelden, ja voeren strijd tegen de levenssappen vanuit de Wijnstok. Met Paulus verstaan zij: „wat ik wil, dat doe ik niet, maar wat ik niet wil, dat doe ik".
Dit maakt klein, dit doet steeds kleiner worden, niets te zijn in het eigen oog voor God is ook uit de Wijnstok.
Niet alleen laat de Wijnstok Zich gelden aan de binnenkant van het leven, ook aan de buitenkant is de Wijngaardenier bezig te reinigen met het snoeimes.
En weet u hoe dit reinigen plaats grijpt. De Zaligmaker zegt het zelf: „Gijlieden zijt nu rein om het woord dat Ik tot u gesproken heb".
Reinigen door het snoeimes des Woords!
Dat Woord troost, maar maakt ook bedroefd.
Dat Woord heelt, maar wondt evenzeer.
Dat Woord ontdekt de schat, maar ook de schande.
Dat Woord spreekt vrij, maar verklaart ook schuldig.
De hemelse Wijngaardenier spaart vlees en bloed niet. Hij laat op wegen gaan, die wij niet hebben geweten en gewild.
Wanneer deze druk aanwezig is, is dit geen reden van blijdschap, doch daarna werpt hij van zich een vrucht der gerechtigheid, n.l. voor hen, die daardoor geoefend worden. Het gaat om de vrucht!

III.

Dit brengt tot de laatste gedachte: hoe de levens-gemeenschap met Christus resulteert.
De Zoon zoekt de eer van Zijn Vader.
Daarom wilde Christus Wijnstok zijn. Hij wil Wijnstok zijn, omdat scheuten in Hem ingeënt, tot verlustiging van de Wijngaardenier straks ranken zullen zijn, rijk beladen met druiventrossen.
Dat wil ook de rank. Versta a.u.b. goed, dat dit willen van de rank, uit de sappen van de Wijnstok komt. 't Is al uit Hem! Wij zijn zo geneigd om wat wij uit genade ontvangen, stillekens toch op eigen rekening te zetten.
U vraagt: welke vrucht de Wijngaardenier van Zijn werk verwacht? Ik vermeen dat de apostel Paulus in Rom. 8 ons van antwoord dient. Wanneer hij gesproken heeft, dat alle dingen moeten medewerken ten goede n.l. degenen, die naar Gods voornemen geroepen zijn, dan laat hij daarop volgen: „om den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn".
Het portret van de Zoon is de Vader zo bij uitstek beminlijk, dat Hij dit in de Zijnen wenst verduizendvoudigd te zien. Daarom was het onderwijs van de Profeet: „Leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart". Deze les heeft Petrus - mede door zijn smartelijke val - moeten leren, waarom hij op zijn beurt vermaant: „Zijt met de ootmoedigheid bekleed, want God wederstaat de hoovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade". Zachtmoedigheid en ootmoed zijn de vruchten, die uit Christus' levenssappen in Zijn volk openbaar worden.
Deze vruchten zijn precies tegenovergesteld aan onze natuur. Vandaar is zelfverloochening noodzakelijk.
Dit gaat diametraal tegen ons bestaan in. Wij willen zo graag aan bod komen, ons laten gelden. Wanneer de Heere er niet voor zorgt, gaan wij het uit-genade-rank-geworden zijn, uitbuiten ten eigen bate; pronken met gekregen goed. Erger is niet denkbaar.
Eindelijk de druiven zijn gerijpt.
De Wijngaardenier snijdt de trossen af. Doch wat doet Hij nu? Hij neemt een tros vol grote bessen en perst de druiven weg. De druiven bestaan zelfs niet meer, alleen heeft Hij zijn beker gevuld met het druivenbloed. Mijn Liefste is tot Zijn hof gekomen en smaakt nu Zijn edele vrucht. Hij proeft in de most, de sappen van de Wijnstok. Nu is de Vader verheerlijkt.
De Zoon heeft zijn doel bereikt.
Zijn Kerk is in haar element.
De Heere vraagt heden aan u en mij: of dit onze levens-behoefte werd; Hèm te leven? En dat niet alleen wanneer wij worden opgeroepen ten Huize des Heeren, maar zeven dagen in de week, tot in onze dagelijkse arbeid toe, ongeacht welke die arbeid ook zijn mag?
Maakt uzelf niet wijs, dat u buiten dit in de tekst voorgestelde toch wel leven kunt. Wat gij leven noemt, is geen leven. Ons doopsformulier spreekt van: een gestadige dood. Alle zgn. leven buiten de Heere is niet dan zielsverderf.
Ja, hoor ik iemand zeggen, ik wens een Gode verheerlijkend leven te leven. Mag ik u vragen, waaruit deze begeerte opkomt? Tot deze word ik gedrongen door het verband waarin het tekstwoord staat, 'k Lees van weggeworpen ranken, die verbrand worden. Kort voor de Heere Christus dit woord sprak, is er een rank in de duisternis geworpen.. nog wel een prediker.. Judas. Neen, daar is tussen hem en de Meester niet een betrekking geweest, als tussen de elven en Christus, toch was hij één van de twaalven, niemand - zelfs de discipelen niet - zou gezegd hebben, dat Judas niet was ingeënt in de Wijnstok. Het leek er sprekend op.
Dit stemt tot diepe ernst, een ernst die niemand naast zich mag neer leggen.
Is er iemand in ons midden, die reeds uitgemaakt heeft, dat zijn zaak betrouwbaar is? Mijn vriend, dan behoort gij niet in het gezelschap der elven. Want zij maakten zelf niets uit, maar lieten de Meester de vraag beantwoorden: Heere, ben ik het? Waar het echt werk is, schuwt; men het onderzoek niet, maar vraagt men met David: „Heere doorgrond mij en ken mijn hart..
Of werd het uw hartelijke begeerte den Heere te leven?
Wel werd dit mijn keus, de Heere weet het, maar ik heb naar vruchten gezocht... en niet gevonden. Weet dit, dat de druiven-tros zit wel aan de rank, doch de rank zelf ziet daar weinig of niets van. De Heere zal u daar zoveel van geven te zien als nodig is, om uit de vruchten van het geschonken geloof verzekerd te zijn.
Dit is zeker - en daar ligt de grond des behouds - al leven wij niet genoeg voor Hem, Hij leeft altijd voor Zijn ranken. Hij zal het zo maken, dat uw leven wordt: „Zonder Mij, kunt gij niets doen".

Amen.

Daar thans het ogenblik is aangebroken, dat ik in opdracht van de Generale Synode van 8 tot 17 September 1953 alhier gehouden en van het Curatorium onzer Theologische School - tot uw bevestiging overga, verzoek ik u, professoren, van uw zetel te verrijzen en de vragen, die ik u stel, met uw bevestigend antwoord te beantwoorden.

1e. Verklaart gij oprecht en in goede consciëntie voor den Heere, dat gij van harte gevoelt en gelooft, dat al de artikelen en stukken der leer, in de Drie Formulieren van Enigheid begrepen, in alles met Gods Woord overeenkomen?
2e. Belooft gij derhalve dat gij deze leer ijverig zult leren en getrouw voorstaan, zonder daartegen, hetzij openlijk of bedekt, direct of indirect, iets te leren of te schrijven?
3e. Verklaart gij, dat gij niet alleen alle dwalingen, die tegen deze leer strijden, en met name ook die, welke in de Synode van Dordrecht 1618-'19 veroordeeld zijn, verwerpt, maar dat gij ook genegen zijt die te wederleggen en te bestrijden en alle arbeid aan te wenden om ze uit de Kerken te weren?
4e. Belooft gij, indien ooit enig bezwaar of afwijkend gevoelen ten opzichte van deze leer bij u zou opkomen, dat gij het noch openlijk noch heimelijk zult voorstellen, leren of verdedigen, hetzij in prediking of geschrift, maar dat gij het tevoren aan het Curatorium ten volle kenbaar zult maken, opdat zo nodig zulk een gevoelen in de Generale Synode kan worden onderzocht, in welk geval gij bereid zijt u aan het oordeel van die Synode te allen tijde gewillig te onderwerpen, op straffe van censuur volgens het bepaalde door de Generale Synode van Hilversum 1937, acta art. 16, bijlage I c, ongeacht de gewone kerkelijke censure?
5e. Belooft gij, indien het Curatorium te eniger tijd om gewichtige redenen, teneinde de eenheid en zuiverheid der leer te behouden, een nadere verklaring zou eisen van uw gevoelen over enig artikel der Drie Formulieren van Enigheid, dat gij daartoe te allen tijde bereid zult zijn, op straffe als boven, behoudens het recht van appèl, indien gij meent door de uitspraak van het Curatorium bezwaard te zijn, gedurende welke tijd van appèl gij u met het besluit en de uitspraak van van het Curatorium tevreden zult houden?

Wat is daarop uw antwoord?
dominee Willem Kremer?
doctor Jan van Genderen?
doctor Berend Jacob Oosterhoff?

Na het laatste gehoord ja-woord, spreekt de bevestiger:

„Hij, Die De JA en De AMEN is, geve U genade om Uw ja-woord te realiseren tot ere van God, den Vader en van den Zoon en van den Heiligen Geest en tot zegen van de duurgekochte Bruid-Kerk van onzen Heere Jezus Christus. Amen".
Hierna verrijst de Gemeente en bidt: „ Hij doe in gunstrijk welbehagen, uit Zions tempelzalen - om U te helpen en te schragen - Zijn Zegen nederdalen". (Ps. 20:1b).

In het gebed wordt gevraagd, of de Koning van de Kerk het zo wil maken, dat wij zonder Hem, niets kunnen doen.
Na gezongen te hebben: „Die gunst heeft God Zijn volk bewezen, (Ps. 105:24), spreekt de bevestiger de zegen uit en keren de aanwezigen huiswaarts.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1954

De Wekker | 4 Pagina's

Installatie professoren

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1954

De Wekker | 4 Pagina's