Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vraag en antwoord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vraag en antwoord

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Erkenning van de Doop.
Een M.V. te U. vraagt hoe het mogelijk is dat de doop in andere, niet zuivere kerken bediend, door andere kerken als wettig en geldend wordt erkend.
Het vraagstuk van de doopserkenning is al zeer oud. Dit is begrijpelijk als wij bedenken dat toen de kerk andere groepen van christenen naast zich zag ontstaan en deze ook het sacrament van de doop bedienden, zij voor de vraag kwam: is deze doop wettig of niet? Een gedragslijn heeft men daarin niet dadelijk gevonden. In de kerken rondom Rome werd deze vraag dan ook anders beantwoord dan b.v. in Klein-Azië of in Noord-Afrika. Uiteindelijk heeft het gevoelen van de Westerse kerken de overhand gekregen. Hierbij werd de doop door anderen bediend erkend, indien er althans geen zodanige afwijkingen waren dat b.v. de leer der Drieëenheid in het gedrang kwam.
En hiermede was in beginsel de lijn gevonden, die, zij het met schommelingen hier en daar, en door de Roomse kerk en door de kerken der Reformatie gevolgd is tot op de dag van heden.
Daar in het schrijven van bovengenoemde naar Rome geïnformeerd wordt en ook onjuist beweerd wordt dat Rome overdoopt, zal ik daaraan eerst een enkel woord wijden. Rome heeft op het Concilie v. Trente officieel erkend dat elke doop, die geschiedde naar de intentie, die de kerk bij het dopen heeft, als wettig erkend werd. Begrijpelijk dat bij deze vrij vage omschrijving de vraag overbleef of van b.v. Protestanten gezegd kon worden dat zij bij het dopen dezelfde intentie hadden als de kerk bij haar doopsbediening. Een later Concilie heeft toen vastgesteld dat deze intentie wel bij de Protestanten in hun doop aanwezig moet worden geacht.
Rome erkent dus ook onze doop. Wel kan het zijn dat de doop aangevuld wordt met bepaalde ceremoniën, die Rome bij de bediening noodzakelijk acht. In geval van twijfel omtrent het gedoopt zijn van iemand heeft Rome de conditionele doop. Dan wordt iemand gedoopt met de formule: Indien gij niet gedoopt züt, doop ik u enz.
Eigenaardig is de redenering, die Rome er op grond van deze doopserkenning op na houdt. Er is eigenlijk maar één doop omdat er eigenlijk ook maar één kerk is. Die ene kerk is de Roomse. Krachtens hun doop behoren alle gedoopten dus tot de éne dat is de Roomse kerk. Rome eist dus krachtens hun gedoopt zijn alle gedoopten voor zich op. Zij dwalen zolang zij niet in de schoot van de ene Moederkerk zich neerleggen.
Ook de Reformatie heeft van meetaan met de vraag van de doopserkenning te doen gekregen. Zij kwam voor de vraag: Is de doop die Rome bediend heeft wettig of moeten wij herdopen? Niet een der Reformatoren heeft voor de herdoop gepleit.
De doop van Rome bleef men erkennen. Men sprak uit dat de doop een oecumenisch karakter heeft d.w.z. dat zij niet beperkt kan worden tot één kerk.
Onwillekeurig dringt zich nu de vraag op wat de grond was waarop deze erkenning van de doop van Rome en later ook andere kerken en groepen gebouwd werd.
Men zocht dit niet in de doopsformule zonder meer. Ook niet in de persoon, die de doop verrichtte. Ook niet in de betekenis van de doop als zodanig. Zij toch is teken en zegel en geeft zelf geen enkele bepaalde inhoud.
De Reformatie met name Calvijn zag het zó dat b.v. de Roomse kerk nog had bewaard het getuigenis des verbonds, namelijk de doop, dewelke door het Woord en de mond Gods geheiligd zijnde, in spijt van alle goddeloosheid der mensen, haar waarde behoudt. Institutie IV, 2, 11.
Hier wordt dus teruggewezen naar de diepere grond, waaruit de doop opkomt dat is het verbond Gods. Dit verbond blijft ook daar nog aanwezig waar het Woord Gods niet is geweken en waar de belijdenis van de God des verbonds als de Drieënige nog wordt gevonden. Daar is altijd nog iets van de kerk achtergebleven volgens Calvijn.
Naderhand heeft ook in de kerken in ons land deze gedachte ingang gevonden. Reden waarom men telkens en overal kan vinden dat de doop van anderen, zelfs in de eerste tijd van z.g. vagebunderende priesters, d.w.z. nog dienende of gewezen Roomse priesters, die het land doortrokken, erkend werd. Wel moest, zou de wettigheid van de doop van anderen erkend worden vaststaan dat deze was geschied 1e naar de instelling van Christus d.i. met water en de bekende formule 2e moet geschieden in een gemeenschap, die de belijdenis de Drieëenheid vasthoudt en dus nog iets van de kerk vertoont 3e door iemand die als wettig ambtsdrager erkend wordt in deze kring.
Zelfs ging men zover dat men ook bij iemand die met een nooddoop gedoopt was geen herdoop durfde toepassen. Men redeneerde daarbij aldus. Wanneer in geval van nood iemand doopt, dan doet hij het toch in naam en op gezag van die kerk die de nooddoop als wettig erkent en dus op dat ogenblik in een zekere ambtelijke positie staat.
Uit deze dingen blijkt dat men altijd een ruim begrip betreffende de doop gehad heeft. Dit kon omdat men deze zag onder beheersing van het verbond der belofte.
Van deze verbonds- en beloftekring trekt God zelf de grens. Het is voor ons mensen erg moeilijk vast te stellen waar deze ophoudt.
Men trekke nu uit deze ruime doopserkenning niet de conclusie dat bij deze brede doopserkenning men nu ook de kerk waarin de doop bediend werd erkende en de ambten zonder meer als wettig zag. Nog minder dat wanneer men de doop van zulk een kerk erkent men daartoe dan ook wel behoren mag. Op geen enkele wijze vloeit dit voort uit dit standpunt ten aanzien van de doop.
In deze situatie wezen de vaderen op een oude rechtsregel waarbij gezegd werd: Vele dingen behoorden niet te geschieden maar geschied zijnde blijven ze toch van kracht. Zo b.v. een koop, een huwelijk e.d.
In dit licht zag men ook de doop in een andere, niet ware kerk. Hij had daar niet behoren te geschieden. Nu het geschied is kan men niet zeggen dat er niet een juiste doop is toegediend. Er wordt hier iets beleden van de onschendbaarheid van het verbondsteken.
Het is echter wel te begrijpen dat telkens weer vragen omtrent deze doopserkenning rijzen. Ze zijn hier inderdaad. Moet de doop van elke en ieder kringetje maar erkend worden? Geen wonder dat deze vraag telkens aan de orde kwam. Moet b.v. de doop van een kring van Remonstranten, die toch eigenlijk wezenlijk de Drieëenheid loochenen erkend worden? De laatste Synode van de Geref. Kerken benoemde voor deze niet gemakkelijke vraag een commissie voor onderzoek.
Ook te verstaan is dat sommigen pleiten voor beperking van de doopserkenning en voorstelden deze te beperken tot b.v. een kring van geref. belijders.
Wij raken hier aan een van de zeer pijnlijke kanten van het beeld dat de kerk op aarde vertoont. Het zal in de gebrokenheid van deze bedeling wel nooit iemand gelukken hierin het laatste woord te spreken.
Er blijven hier vragen.
De vraag over de nooddoop D.V. een volgende maal.

W. Kremer.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 februari 1954

De Wekker | 4 Pagina's

Vraag en antwoord

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 februari 1954

De Wekker | 4 Pagina's