Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christus' opwekking en onze rechtvaardigmaking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus' opwekking en onze rechtvaardigmaking

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„.... en opgewekt om onze reohtvaardigmaking." Rom. 4:25b

In zijn brief aan de Romeinen verdedigt Paulus de leer, dat wij alleen door het geloof gerechtvaardigd worden, zonder de werken der Wet. Reeds in zijn dagen werd dit echter beschouwd als een nieuwe leer, die een streep zou halen door heel het Oude Testament, en de Wet eenvoudig ter zijde zou stellen. Daartegenover toont nu de apostel met voorbeelden uit het O.T. aan, dat daar de rechtvaardiging door het geloof alleen reeds duidelijk wordt geleerd. Zo wijst hij op Abraham: de Judaïstische tegenstanders beroepen en beroemen zich immers zo graag op hem? Welnu, zegt Paulus, reeds vóórdat Abraham besneden werd en dus de Wet onderhield, lezen we van hem, dat hij Gods belofte geloofde en dat dit geloof hem gerekend werd tot rechtvaardigheid! En - zo gaat hij voort - dat is ons nu beschreven, niet opdat wij hoog tegen Abraham zouden opzien, maar omdat er ook voor ons geen andere weg is. Wij moeten het hebben van een rechtvaardigheid, die ons wordt toegerekend en wel in de weg van het geloof „in Hem, Die Jezus, onze Heere, uit de doden opgewekt heeft; Welke overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking".

Het is van het grootste belang, een recht inzicht te hebben in de leer der rechtvaardigmaking. Wij moeten immers rechtvaardig zijn voor God, om het eeuwige leven te kunnen beërven. Rechtvaardig te zijn betekent, dat wij volmaakt beantwoorden aan al de eisen van Gods Wet. We moeten dus zonder enige ongerechtigheid zijn. Maar dat zijn we immers niet! We worden in zonden en ongerechtigheid geboren en zijn daarom aan „allerhande ellendigheid, ja aan de verdoemenis zelf onderworpen". Verdoemenis is dan ook het enig vooruitzicht, als we in onze zonde blijven. Daarom moet het de grote vraag zijn: hoe zal ik rechtvaardig verschijnen voor God?
Gelukkig, dat het mogelijk is! Maar dan ook slechts op één manier, n.l. dat God ons rechtvaardig verklaart, niet om onze eigen gerechtigheid, maar op grond van de gerechtigheid van een Ander, n.l. Christus. En die rechtvaardigverklaring houdt in, dat we vrijgesproken worden van schuld en straf èn nu een recht ontvangen op het eeuwige leven. Deze weldaad nu ligt verankerd in de opwekking van Christus.
Christus' opwekking door de Vader staat niet op zichzelf, maar is de Goddelijke bezegeling van Zijn zoendood. Hij is opgewekt, Die eerst was „overgeleverd om onze zonden". Zelf geheel onschuldig, werd onze schuld op Hem gelegd. Beladen met die schuld, moest Hij worden overgegeven tot de dood des kruises. Daarin heeft dus naar Gods eeuwige vrederaad een persoonswisseling plaats gehad: Hij voor óns, daar wij anders de eeuwige dood hadden moeten sterven. Begrijpen kunnen we dit nooit. Het blijft een Goddelijk mysterie. En het is bijna te geweldig om te geloven. Geen wonder, dat we daar moeite mee hebben, juist als we iets van onze schuld en doemwaardigheid hebben leren kennen. Maar - het is tenslotte niet de vraag, of wij die grote liefde Gods jegens ons kunnen begrijpen of verwerken. Dat zal in eeuwigheid niet mogelijk zijn. Het komt er echter wèl op aan, te weten en - te geloven, wat God Zelf ons daarover zegt in Zijn onfeilbaar Woord! Welnu: Christus heeft voor al degenen, die in Hem geloven, de schuld tot de laatste penning toe betaald. En dan blijft er toch niets te betalen over? God, Die rechtvaardig is, eist de betaling van dezelfde schuld geen tweemaal. Betaald is betaald.

Het is niet twijfelachtig, of deze betaling door Christus' sterven wel voldoende is geweest. Had er ook maar iets aan ontbroken, dan had Hij in het graf moeten blijven. Maar - nauwelijks is de derde morgen aangebroken, of de Borg wordt op hoog bevel losgelaten uit het graf. Op deze daad des Vaders, Die hier als Rechter optreedt, moet alle nadruk vallen. Daarom staat hier niet, dat Christus is opgestaan, maar dat Hij is opgewekt. God verklaart daarin openlijk, dat de Borg aan alle eisen heeft voldaan. Deze opwekking van Christus is Zijn rechtvaardiging door de Vader. En dat als Borg. Dat wil zeggen: dit is niet ten behoeve van Hem Zelf, maar van Zijn volk. Hij is overgeleverd om onze zonden, opgewekt om ónze rechtvaardigmaking, dus opdat ook wij door God gerechtvaardigd zouden worden. Als de Borg is opgewekt, staat Hij in een geheel nieuwe verhouding tot God. De ongerechtigheid van Zijn volk, die Hem op Golgotha van God verlaten deed zijn, is verdwenen. Er is nu niets meer tussen de Rechter en de schuldige. En die nieuwe verhouding nu, waarin Christus als de opgewekte Borg staat tegenover de Vader, moet zich nu uitbreiden over al de Zijnen. Het is immers hun schuld, die betaald, verdwenen is? Welnu, God heeft Zich, met eerbied gezegd, gehaast om de Borg zo spoedig mogelijk uit de gevangenis des doods te ontslaan, opdat Hij ook ons mocht vrijspreken van de schuld en de straf en het recht verlenen op het eeuwige leven. Rechtvaardig voor God, even schuldvrij als de Christus Zelf, mèt Hem van de straf voor eeuwig ontheven en erfgenaam des eeuwigen levens - is het niet om te duizelen?

Opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Ja maar, zult ge zeggen, wie worden nu met die „ons" bedoeld ? Hoor ik daar bij of niet? Op die vraag zou men kunnen antwoorden: dat zijn de uitverkorenen. Of de wedergeborenen. Op zichzelf niet onjuist, maar ge komt er niet veel verder mee, want ge zegt natuurlijk meteen: mocht ik dat nu maar eerst eens weten, dat ik uitverkoren of wedergeboren ben. Luisteren we daarom naar wat de Schrift zegt in het vorige vers. Abrahams rechtvaardiging is beschreven „ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk dengenen, die geloven in Hem, Die Jezus, onzen Heere, uit de doden opgewekt heeft". Onze rechtvaardigmaking is dus de rechtvaardigmaking van ons, zo wij geloven in God, de rechtvaardige Rechter, Die Christus heeft opgewekt, juist met het oog op onze rechtvaardiging! Geloven in God, Die - om Christus' wil - de goddeloze rechtvaardigt, is het enige middel, dat deel geeft aan deze grote weldaad! We worden dus nooit gerechtvaardigd, omdat we beter zijn dan andere mensen. Er komt geen enkele waardigheid van ons in aanmerking - we hébben tegenover God ook generlei verdienste. Ook het geloof, dat rechtvaardigt, is niet iets waarop we ons kunnen laten voorstaan, evenmin als een bedelaar een aalmoes „waard" is omdat hij zijn hand ophoudt! In het vorige hoofdstuk heeft Paulus gejubeld: „wij worden OM NIET gerechtvaardigd uit Zijne genade, door de verlossing, die in Christus Jezus is". Dat te geloven, beter: die God te vertrouwen op Zijn woord, is de weg ter rechtvaardiging.
Wat is dat eenvoudig! We zouden zo zeggen: God maakt het ons toch wel erg gemakkelijk Maar waarom zijn er dan zo weinigen, die met deze zelfde Paulus kunnen roemen: „Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus"? Hier zou heel wat ter verklaring gezegd kunnen worden, maar dat zou een verhandeling apart eisen. We moeten ons dus beperken tot enkele hoofdzaken. Schrift en ervaring leren ons, dat wij afkerig zijn van rechtvaardiging uit louter genade. De Judaïsten uit Paulus' dagen wilden gerechtvaardigd worden uit de werken der wet. Waarom? Omdat zij niet konden geloven, dat er totaal niets van hen deugde! Wie nog geërgerd wordt in zijn hart aan het „onbekwaam tot enig goed, en geneigd tot alle kwaad", blijft liever voortsukkelen, dan zich gewonnen te geven aan de gerechtigheid van Jezus Christus alleen. Wij voelen er dan ook geen behoefte aan, kunnen het nog wel uithouden zonder de wetenschap en de troost der rechtvaardiging uit louter genade.
Maar als onze ogen geopend werden, schreeuwt onze ziel naar de herstelde gemeenschap met God. Dan worden wij het er ook van harte mee eens, dat onze vermeende gerechtigheden zijn als „een wegwerpelijk kleed", omdat de zonde ons ganse bestaan heeft doortrokken. En zo worden wij ook klaar gemaakt voor deze geheel enige weg des behouds in Christus Jezus. Hij wordt ons begeerlijk, dierbaar. En, hoè onwaardig we onszelf ook mogen kennen, het behoort tot het karakter der geloofs, dat we goed van God denken, en van Zijn heerlijke heilsbeloften. Al moeten we blijven klagen, dat we „geen volkomen geloof hebben", dat we nog dagelijks tegen de zwakheid van ons geloof te strijden hebben. Maar vergeet dan nooit, dat ons geloof alleen gevoed en gesterkt wordt door de beloften Gods. Laat dan dat zwakke, bestreden geloof maar met Gods eigen beloften voor Zijn aangezicht treden en zich toevertrouwen aan de opgewekte Zaligmaker. Calvijn zegt hiervan zo schoon: „wij hebben het harte Gods, zodra wij Hem de naam des Zoons voorhouden"!
Naarmate wij dit geloof mogen oefenen, zullen wij ook staan in de zekerheid en de troost der rechtvaardiging, waar alle beschuldiging van de duivel en van ons geweten moet zwijgen en waar wij slechts roemen in de HEERE, ONZE GERECHTIGHEID!

Haarlem, J.C. Maris.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 1954

De Wekker | 4 Pagina's

Christus' opwekking en onze rechtvaardigmaking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 1954

De Wekker | 4 Pagina's