Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toelichting op de kerkorde CLI

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op de kerkorde CLI

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan de beurt van behandeling is thans artikel 33 van de Kerkorde. Onder het opschrift Geloofsbrieven lezen we in dit artikel: Zij, die naar de meerdere vergadering worden afgevaardigd, behoren hun geloofsbrieven en instructies, ondertekend door hen, die ze hebben afgevaardigd, mede te brengen en alleen dezen hebben stemrecht, behalve in aangelegenheden, die hun personen of kerken in het bijzonder betreffen.
In dit artikel hebben we met belangrijke zaken te doen.
Allereerst hebben we hier het begrip afvaardiging. Zoals later uit de Kerkorde zal blijken, is een classis een vergadering van kerken, die in elkanders nabijheid liggen. Maar het is een practische onmogelijkheid om alle kerkeraden van de onder een classis ressorterende kerken in vergadering bijeen te brengen. We behoeven de onmogelijkheid hiervan niet aan te tonen; ieder gevoelt onmiddellijk, dat in de theorie wel de mogelijkheid van zulk een samenkomen gesteld kan worden, doch dat deze theoretische mogelijkheid practisch onuitvoerbaar is, en bovendien onnodig en daarom ongewenst. Daarom heeft men vanouds het stelsel van afvaardiging gekend. De classicale vergaderingen zijn samengesteld uit afgevaardigden van de kerkeraden, de provinciale of particuliere synoden uit afgevaardigden van de classen en de generale synoden uit afgevaardigden van de provinciale of particuliere synoden.
Nu stelt artikel 33 van de Kerkorde de regel, dat de afgevaardigden, en dat is het tweede wat hier onze aandacht moet trekken, hun geloofsbrieven, of zoals de oude kerktaal het zegt, credentiebrieven, mede moeten brengen. Daardoor wordt immers bewezen, dat zij door hun kerkeraad (classis, part. synode) wettig zijn afgevaardigd. Zij komen daar dan niet uit eigen naam en op eigen gezag, maar ze bewijzen door deze geloofsbrieven, dat zij op wettige wijze hun kerk (classis, part. synode) vertegenwoordigen. Zonder zulk een geloofsbrief kan niemand zitting hebben in een meerdere vergadering. Daarom gebeurde het vroeger wel, dat indien afgevaardigden hun geloofsbrief vergeten hadden, of althans er geen bij zich hadden, zij alleen maar een adviserende stem mochten uitbrengen totdat de lastbrief was aangekomen. Dat is volkomen juist. Alleen de wettige afvaardiging doet een meerdere vergadering tot stand komen. Zij is allereerste vereiste voor de constituering van zulk een meerdere vergadering. Zonder geloofsbrieven zou het geen kerkelijke vergadering zijn, hoogstens een vergadering van kerkelijke personen, die daar dan zonder last en macht bijeen zouden zijn, en dus geen bevoegdheid zouden hebben voor de kerken bindende besluiten te nemen.
Zo spreken wij bijvoorbeeld niet van de Synode van Wezel, 1568, maar van het Convent van Wezel. De personen, die daar samenkwamen om de belangen van de verdrukte en vervolgde Nederlandse kerken te bespreken, kwamen daar niet samen als afgevaardigden van de kerken, doch als particuliere kerkelijke personen. Bindende besluiten voor de Nederlandse kerken konden zij dan ook niet nemen. Hun werk droeg een voorbereidend karakter en is als zodanig van onschatbare betekenis geworden. Een Synode was deze vergadering evenwel niet. Dat zou ze alleen geweest zijn, indien daar afgevaardigden van de kerken waren geweest, wier afvaardiging bleek uit geloofsbrieven. De regel, in art. 33 gesteld, is van meetaf toegepast in de kerken der Reformatie in ons land en dient gehandhaafd te worden.
Het derde, wat onze aandacht verdient, is, dat deze geloofsbrieven ondertekend moeten zijn door hen, die ze hebben afgegeven. Hier wordt niet gezegd, dat dit door de voorzitter en scriba van de zendende vergadering moet geschieden, maar dat is in de practijk algemeen de gewoonte. De vraag kan gesteld worden, door wie de ondertekening moet geschieden, indien juist de voorzitter en de scriba afgevaardigd worden? De provinciale Synode van Overijssel bracht deze zaak zelfs op de Generale Synode onzer Kerken, gehouden in 1857 te Leiden, Acta syd., art. 134. Zij stelde voor, „dat de gezondenen naar eene Vergadering, zijnde Praeses en Scriba, zelve hunne lastbrieven niet onderteekenen". De Generale Synode .ging evenwel niet op het voorstel van Overijssel in. Zij besloot „dat de onderteekening der lastbrieven voor de afgevaardigden naar de onderscheidene Kerkvergaderingen steeds naar gewoonte door Praeses en Scriba zullen geteekend worden". Voor zover mij bekend is, geeft deze gewoonte geen moeilijkheden. Overigens is er natuurlijk ook geen bezwaar tegen om in voorkomende gevallen te laten ondertekenen door tweede voorzitter en tweede scriba, indien de kerkeraad zulke functionarissen kent, en dat zal toch wel overal het geval zijn.
Artikel 33 spreekt niet van het vermelden van de namen van de plaatsvervangers der afgevaardigden, de secundi, op de geloofsbrieven. Toch is dit noodzakelijk. De kerkelijke vergadering, die afgevaardigden benoemt voor een meerdere vergadering, dient tegelijkertijd plaatsvervangers aan te wijzen. Door allerlei omstandigheden, ziekte, dood, enz., kunnen de benoemden immers verhinderd worden de meerdere vergadering bij te wonen, en, waren er dan geen plaatsvervangers aangewezen, dan zou zulk een kerk of classis op de meerdere vergadering niet of zeer gebrekkig vertegenwoordigd zijn, en zou het werk van de meerdere vergadering zelf schade kunnen lijden. De namen van de plaatsvervangers behoren op de geloofsbrief vermeld te worden. Zonder deze vermelding zou zulk een plaatsvervanger geen zitting kunnen nemen. De meerdere vergaderingen hebben hieraan steeds aandacht te wijden.
Zij doen goed zich het voorbeeld voor ogen te houden van de Synode van ZuidHolland, die in 1637 te Dordrecht vergaderde. Toen de geloofsbrieven werden opgelezen werd aangemerkt „dat in de credentie van de gedeputeerde des Classis van den Haghe niet en waren uutgedruct de namen dergener, die bij ongelegenheydt van de gedeputerde in hare plaetse souden werden gesurroguert". De broeders van de classis Den Haag verklaarden, dat dit door de haast gekomen was(!), waarna de Synode hen vermaande „in 't toecomende daarop te letten, dat sulx niet meer en geschiede", Acta Zuid-Holland, 1637, art. 1.
In een volgend artikel komen nog enkele zaken in verband met de geloofsbrieven ter sprake.

Apeldoorn, J. Hovius.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 augustus 1954

De Wekker | 4 Pagina's

Toelichting op de kerkorde CLI

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 augustus 1954

De Wekker | 4 Pagina's