Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het toezicht op de dienaren des woords door de Kerkelijke vergaderingen
door J. Hovius, uitgave Firma B. Weissenbach & Zoon te Sneek, prijs ƒ 1,25
We hebben hier de Rectorale rede van prof. Hovius, uitgesproken bij overdracht van het Rectoraat aan onze Tneologische School.
Zulk een overdracht is altijd een gebeurtenis in ons kerkelijk leven, die meer dan onze gewone aandacht moet hebben.
Juist hierom willen wij aan deze rede een wat bredere bespreking wijden. Allereerst vind ik het jammer dat zo weinig belangstelling te ontdekken valt bij dergelijke gebeurtenissen. Waar zijn toch de Dienaren des Woords? Waar onze ambtsdragers? Waar onze belangstellende leden? Ik vergeet geen ogenblik dat op een dag in de week niet ieder zo maar kan „uitbreken". Maar dat er niet grotere belangstelling kon en kan zijn wil er bij mij nog niet in.
Een rede als deze is grotere belangstelling waard.
Allereerst wijst de aftredende Rector op de noodzakelijkheid van toezicht op leer en leven van de Dienaren des Woords. Drieërlei motief werd hiervoor aangegeven: een Schriftuurlijk, een historisch-Reformatorisch en een practisch motief. Na dit in het licht gesteld te hebben werd zeer sterk benadrukt, de betekenis van de kerkeraad en van de Classis. Deze twee kerkelijke vergaderingen zijn karakteristiek voor dit toezicht. Op blz. 23 wordt nader aangaven, op welke wijze de Synode heeft op te treden, als zij de helpende hand aan de mindere vergaderingen heeft te bieden. Hieruit worden vier conclusies getrokken, die het nauw verband van Kerkeraad, Classis en Synode nog eens duidelijk laten uitkomen, (blz. 23-26.)
Ik heb dit alles met grote belangstelling gelezen, vooral als de aftredende Rector liet uitkomen de bevoegdheid van kerkeraad en Classis. Dit was mij van meer dan gewone betekenis vooral in de situatie, waarin wij thans gewikkeld worden.
Het is mij daarom vergund hierop wat dieper in te gaan.
De aftredende Rector blijkt het nodig en nuttig te hebben geoordeeld om onze Dienaren des Woords en onze kerkelijke vergaderingen, ik zeg niet onder tucht te stellen, maar toch wel onder de vriendelijke herinnering van hun roeping wederzijds.
Uit het historisch overzicht leert men, hoe oudtijds onze kerkelijke vergaderingen, het toezicht oefenden. Het heeft mij getroffen, dat de Rector zo zeer de na-Reformatorische tijd voor het voetlicht bracht, als hij de namen van Teelinck en Koelman e.a. nog al eens noemt. Geen wonder, want het was juist in dien tijd, dat „wijntje van Trijntje" en „de Hooghlandse oftewel Rhijnlandse wijnen" geen onbekende vrienden en vriendinnen waren onder de ambtsdragers. De Rector noemt nog al eens Reitsma en van Veen. Welnu, uit deze verschillende Acta weten we, hoe schrikkelijk hier en daar de toestand was, en het ergste was, dat met al het „toezicht" zo weinig verbetering intrad. Heus, die goede oude tijd is geweest een droeve tijd in het kerkelijk leven ondanks alle toezicht. Vondel heeft ongetwijfeld overdreven, maar er was toch waarheid in zijn hekeldicht, toen hij schreef:
Drinken, plengen, zwelgen, brassen,
Op Synoden en in Classen,
Met een welgebakerd lijf
Dat is al hun tijdverdrijf.
Nog eens, hier moge overdrijving spreken, maar wie kennis neemt van wat oudtijds door de kerkelijke vergaderingen onder „toezicht" moest worden gesteld, kan slechts zich diep bedroeven over zoveel donkere bladzijden.
Maar dat is lang geleden, en het is de bedoeling van de aftredende Rector om het licht te laten vallen op het heden.
Er zijn immers volgens deze rectorale rede tekenen van geestelijk en kerkelijk verval, die voor een niet gering gedeelte te wijten zijn aan slordigheid van toezicht op de Dienaren des Woords We lezen op blz. 25, Naar onze diepe overtuiging is dit geestelijk en kerkelijk verval voor een groot deel te wijten aan het droevige feit, dat de kerkelijke vergaderingen niet voldoende haar roeping betrachten, waardoor allerlei misstanden ontstaan. Met name moet hier genoemd worden het onvoldoende toezicht oefenen op de Dienaren des Woords."
Dit acht ik geen geringe, ik zeg niet aanklacht, maar toch wel terechtwijzing en dat nog wel als gevolg van een diepe overtuiging.
In hoeverre hier concrete feiten aanleiding gegeven hebben tot een generaliseren laat ik nu maar in het midden, maar in elk geval kunnen onze kerken het zich voor gezegd houden en onze Dienaren des Woords niet minder.
Op blz. 35 „aantekeningen" vinden we „Compendium der kerkel. wetten van Vriesland" 2e dr. 1771, 84, 85.
Ik wil even als in het voorbijgaan opmerken, dat de „aantekeningen" zeker niet minder waard zijn er aandachtig kennis van te nemen, dan de rede zelf. Deze aantekeningen getuigen van veel onderzoek.
Welnu in deze aantekeningen lezen we blz. 35 „Tot de vragen bij de cens. morum op de Classis behoort ook deze:
Of door onmatig uitreizen der Dienaren de kerk enige schade lijde?" Het zou misschien overweging verdienen ook in onze tijd deze vraag te stellen op de vergadering van de classis bijv. bij de rondvraag naar art. 41 K.O. of bij de kerkvisitatie"
Inderdaad, de aftredende Rector heeft gelijk: het zou misschien overweging verdienen, maar dan zou het misschien ook overweging verdienen even te letten op het onderscheid tussen „uitreizen" in 1774 en in den jare 1954.
Op blz. 37 lezen we iets, dat op heden van grote betekenis is.
Ik lees daar „Ten aanzien van het toezicht op de predikanten verwondert het ons dan ook niet, dat de Synoden dikwijls de classen GELASTEN opzicht op bepaalde personen te nemen."
Inderdaad, dat is het juiste Calvinistische. Reformatorische, presbyteriaanse kerkrechtelijk beginsel, dat niet de Synode handelt, maar gelast de mindere vergadering binnen de grenzen van haar bevoegdheid te handelen, of opnieuw te handelen, wanneer gebleken is, dat deze mindere vergadering grove fouten heeft gemaakt. Wanneer dit wordt vergeten, dan wordt het beginsel van het Gereformeerde kerkrecht gesmaad, en naderen wij het collegialistisch kerkrecht ,waarin besturen heersen.
De bevoegdheid van elke meerdere vergadering heeft in de wettige rechten van de daaronder ressorterende mindere vergaderingen haar grens (blz. 145 Dr F.L. Bos, de orde der kerk).
Het is juist deze grens, die het toezicht bepaalt, hetgeen bij veronachtzaming het gereformeerde kerkrecht omvormt tot hiërarchie.
Daarom zult ge altijd vinden, dat naar goed gereformeerd kerkrecht nooit de Synode handelt, als de mindere vergadering geroepen is dit werk te doen! Wanneer het in het jaar 1885 gaat over het beroepbaar stellen van predikanten, dan leest men dat de Synode gelast, of opdraagt.
Art. 54 van de Acta der Synode uit het jaar 1885 luidt: De Synode draagt aan de verschillende Classes op om niet, dan met de grootste omzichtigheid predikanten, vooral die nog onlangs onder kerkelijke behandeling waren, beroepbaar te stellen voor de Kerk."
Wanneer dan ook in onze D.K.O. bij art. 80 wordt gezegd, dat deze beroepbaarstelling met voorkennis en goedkeuring der Particuliere Synode zal geschieden, kan dit nooit inhouden, dat de rechten der classis worden aangetast, want de meerdere vergaderingen hebben in de wettige rechten der mindere vergadering haar grens. Vandaar, dat bij art. 80 D.K.O. niet alleen het jaar 1947, maar ook 1885 wordt genoemd. Wie het anders zou lezen loopt gevaar de grenzen te schenden en dat zou kunnen worden een casus belli, want grenzen schenden ook van Kerkelijke vergaderingen blijft gevaarlijk.
Het is hierom, dat men in deze Rectorale rede telkens kan getroffen worden, hoe de classes worden ingeschakeld en worden gelast tot handelen.
Dat „GELAST" is de wortel van art. 36 D.K.O. en draagt in zich de onderwerping van de mindere vergadering aan de meerdere, maar deze onderwerping betekent, dat elke vergadering moet handelen binnen de grenzen van haar bevoegdheid. Ik had gaarne gezien, dat de aftredende Rector hierop wat meer de nadruk had gelegd. Wellicht zou de aantekening blz. 36 betreffende art. 36 D.K.O. wat duidelijker geweest zijn.
Wie art. 36 D.K.O. leest door een collegialistische bril krijgt ,besturen".
Wie ditzelfde artikel leest door een presbyteriale bril krijgt „kerkelijke vergaderingen". Zeer aanbevelingswaardig is te lezen wat Joh. Jansen, zegt in „Korte Verklaring van de Kerkenordening" art. 36, blz. 145.
Ik beveel de lezing en bestudering van deze rede zeer aan.
Het „toezicht" door kerkelijke vergaderingen, zo wil toch ongetwijfeld de aftredende rector ons leren, kan alleen geschieden na een helder inzicht in het presbyteriale kerkrecht.
IK hoop zeer, dat dit kostelijk woord van de aftredende rector tot zegen mag strekken voor onze kerken en haar Dienaren.
„Hebbende opzicht daarover" is altijd een schriltuunijk beginsel, dat in dit gedocumenteerde woord tot uiting wordt gebracht.
Onze ambtsdragers, zowel dienaren des Woords, als kerkeraadsleden, zullen ongetwijfeld kennis willen nemen, van hetgeen hun hier ter onderwijzing wordt geboden.

Apeldoorn, J.J. van der Schuit.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1954

De Wekker | 4 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1954

De Wekker | 4 Pagina's