Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uitwendige heiligheid - Inwendige heiligheid of Verbondsheiligheid XV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uitwendige heiligheid - Inwendige heiligheid of Verbondsheiligheid XV

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De oude schrijvers!
Daar is al heel wat over te doen geweest!
Gelezen en.. . geprezen!
Geprezen en. . nooit gelezen!
Genoemd en. . niet gekend!
Geroemd en .. . niet verstaan!
In deze opeenvolging kunt u een lijstje samenstellen van velen, die het heel druk hebben over de oude schrijvers, en die, wanneer men aan de zodanigen zulk een oude schrijver zou voorhouden, even zouden terug schrikken én zich wat huiverig zouden terugtrekken.
Vooral, wanneer het geldt het verbond der genade en de verhouding van de kleine kinderen in dit verbond zijn er oud-vaders, die zeer sterke uitdrukkingen bezigen.
Daar hebt ge - om daar voorlopig eens mede te beginnen - „Vader Brakel'. Wie van ons heeft nooit zijn naam gehoord?
Wie heeft nooit eens een blik in zijn bekend werk „De Redelijke Godsdienst" geslagen?
Als u hierop ontkennend zou antwoorden, zou ik toch dringend willen aanraden niet lang meer te wachten om eens in de wintermaanden deze lectuur ter hand te nemen. Ik wil hierbij ook onze jonge mensen insluiten, die tegenwoordig veel lezen, maar ik vrees, dat de lectuur der oude schrijvers al te stiefmoederlijk wordt behandeld. Dit was in mijn jeugdjaren anders. Al stem ik toe, dat de sfeer van mijn jeugd, die nu al zestig jaar achter mij ligt, iets anders liet zien dan thans, en al wil ik gaarne erkennen, dat onze jeugd voor gans andere vraagstukken wordt geplaatst dan wij in onze jonge jaren, ik acht dit geen vraagstuk van cultuur noch lectuur, maar van dorst naar Waarheid en godzaligheid.
Al is er een stemming hier en daar op te merken, die gaarne onze oude schrijvers in de hoek plaatsen, en al wordt soms deze lectuur naar de „neveldijk" hoek verwezen, wie zelf kennis maakt en al dieper kennis neemt van wat deze mannen hebben bedoeld, die zal bij alle opmerkingen, die er te maken zijn, grote eerbied hebben voor het zoeken naar het evenwicht tussen het Woord van God en de zielsgemeenschap met de God van het Woord.
Wie dit contact, dat overal te bespeuren valt bij de oude schrijvers, aanvoelt, zoekt bovenal naar de geest, die hen bezielde, en naar de achtergronden van hun denken, die hen leidden.
Zo moet men nu ook „Vader Brakel" opslaan en lezen.
Wie Brakel oppervlakkig leest kan hem bijv. als getuige oproepen om de leer der Gereformeerde Kerken te staven. Om deze reden zijn er geweest, die er zich met een „Jantje van Leiden" hebben afgemaakt en gezegd: „Nu ja, daarin is Brakel niet helemaal te volgen, maar je doet precies eender als de kippen: het beste pik je er maar uit, en de rest laat je liggen."
Zie, zo iets is een onverantwoordelijke positie, te meer laakbaar, als men dit hoort of leest van iemand, die nog enige aanspraak op theologische ontwikkeling wil maken. Dat een eenvoudige ziel hiermede zich tevreden laat stellen - wie zou dit niet kunnen verklaren. Maar dat mensen, die publiekelijk optreden, en in het publiek schrijven, zulke kinderachtigheden aan het papier durven toevertrouwen betreur ik.
Wie zou zeggen: „ik ben het met Brakel niet eens", zulk een zou ik willen antwoorden: „goed, maar geef dan ook een beter schriftuurlijk standpunt, dan Brakel ons biedt".
Want het mag niet verheeld, dat Brakel tegenspraak kan verwachten.
Of wat zegt u van deze passage uit zijn Redelijke Godsdienst (ik gebruik de uitgave van D. Donner - Leiden, 1893). Zij is te vinden op blz. 979:
Geheiligd zijn wil niet zeggen, dat de kinderen nu in waarheid het beginsel des geloofs, der wedergeboorte en heiligmaking deelachtig zijn, ook niet, dat alle te dopen kinderen en bijzonder dit mijn kind, uitverkoren is, bekeerd en zalig zal worden, maar in 't gemeen, dat de kinderen der bondgenoten, uit kracht van het verbond met de bondgenoten en hun kinderen opgericht, de goederen deszelfs in recht hebben en in bezitting zullen deelachtig worden, in tegenstelling van de kinderen dergenen, die geen bondgenoten zijn, dewelke geen belofte hebben in 't Woord. Latende de zaligheid, als ze jong sterven, aan de vrije en verborgen handelingen Gods, zonder het een of ander met fundament daarvan te zeggen. En dewijl de kinderen der bondgenoten niets vertonen, dat vóór of tégen is, zo hebben wij ze niet te onderscheiden, maar hen uit kracht van de belofte voor kinderen Gods te houden, totdat zij het tegendeel vertonen. Zodat in Christus geheiligd te zijn is, deel te hebben aan Christus."
In deze plaats van Brakels „Redelijke Godsdienst" hebben we ongeveer dezelfde woorden als te vinden zijn in de uitspraak der Gereformeerde Kerken „we houden ze voor wedergeboren, totdat het tegendeel blijkt".
Het is dan ook best te begrijpen, dat velen in de Gereformeerde Kerken naar deze uitspraak van Brakel heenwijzen en steeds menen, dat zij en niet wij Brakel aan hun zijde hebben.
Inderdaad is Brakel hier sterk in zijn uitspraken.
En niet minder is zijn uitspraak, als hij op blz. 978 zegt: „Alle kinderen der bondgenoten 't zij bekeerden of onbekeerden, 't zij voor of na het ontvangen des doops, in hunne jonkheid stervende, moeten gehouden worden zalig te zijn uit kracht van het verbond Gods, in 't welk zij geboren zijn, en alzo te zijn kinderen des verbonds. Zijn de ouders onbekeerd of trouweloos in het verbond, dat is op hun eigen rekening, de zoon zal niet dragen de misdaad des vaders, zo heeft men ze ook voor ware bondgenoten en kinderen te houden als ze opwassen, totdat ze metterdaad vertonen, dat ze trouweloos in het verbond zijn en aan de belofte geen deel hebben."
Ik vermoed, dat, wanneer deze of gene predikant in onze kerken dit benadrukte, niet elke kerkeraad dit zou willen aanvaarden en dat misschien zulk een kerkeraad zijn Leraar tot verantwoording zou roepen.
Het zijn inderdaad sterke uitspraken van Vader Brakel, die zonder meer een vraagteken plaatsen achter het standpunt onzer kerken in zake het verbond der genade. We kunnen er uit zien, dat in de kerken van Gereformeerd belijden in ons vaderland altijd een nuancering geweest is, als het ging over de kinderen des verbonds en over het oordeel der liefde, dat wij over ons kroost kennen, wanneer God het in de jonkheid wegneemt.
Echter is hiermede niet alles gezegd.
Met enkel constateren zijn wij hier niet klaar. Wie Brakel wil lezen en zich op hem wil beroepen moet niet een enkele passage, die zeer sterk is, aanhalen, maar moet trachten door te dringen tot het geheel van Brakels gedachtengang in zake de kinderen en hun staat voor de eeuwigheid.
Ik wil trachten een toelichting op dit zielkundig punt te geven, en wellicht kunnen wij dan beter Brakels sterke uitdrukkingen verstaan.

Apeldoorn, J.J. van der Schuit.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 november 1954

De Wekker | 4 Pagina's

Uitwendige heiligheid - Inwendige heiligheid of Verbondsheiligheid XV

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 november 1954

De Wekker | 4 Pagina's