Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Levendmaking door Woord en Geest (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Levendmaking door Woord en Geest (II)

Woord en Geest

8 minuten leestijd

Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen en zeg tot dezelve: Gij, dorre beenderen, hoort des Heeren Woord. En Hij zeide tot mij: Profeteer tot de Geest. Ezechiël 37 : 4 en 9a.

Daar is in de laatste jaren al heel Wat te doen geweest in de theologische Wereld over deze zo bekende uitdrukking.
De tijd, die ons aan Kuyper herinnert, waarin men een wedergeboorte, een levendmakende daad uit de Heilige Geest, leerde buiten en zonder Woord, heeft plaats gemaakt voor een ander uiterste. Uit reactie tegen een ziekelijk-mystiek drijven, waarin een beroep gedaan wordt op de Geest, vindt men een scholing, die leert, dat de Heilige Geest niet moet gezien worden als BIJ het Woord, en MET het Woord en ONDER het Woord, maar is te zoeken IN het Woord.
Er wordt gewezen op uitspraken der Heilige Schrift als „en de Heilige Geest getuigt het ons ook" (Hebr. 10 : 15) of op 2 Cor. 3 : 8 „hoe zal niet veel meer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn". Daarbij moet ook niet vergeten, wat wij telkens lezen in de brieven aan de zeven gemeenten in Klein Azië „te horen, wat de Geest tot de gemeente zegt".
Omdat nu het Woord een „Getuigenis" des Geestes is, kan het Woord nooit zonder de Geest zijn. Hier wordt onderscheid gemaakt tussen de Geest en het getuigenis" des Geestes.
Het Woord is altijd een „getuigenis" des Geestes en daarom moeten wij niet spreken van Woord én Geest, maar van Woord-Geest.
Hierin ligt natuurlijk wel een kern van Waarheid.
Zelfs een mensenwoord is getuigenis van zijn geest. Dr. Bavinck in zijn brochure „De Welsprekendheid" heeft ons zo schoon geschetst de macht van het woord, wanneer de mens de taal beheerst. Naarmate des mensen geest rijker is, zal ook zijn woord al meer gebouwd, gespierd, aangrijpend zijn.
Hoeveel te meer Gods Woord, waarom het genoemd wordt een hamer, een vuur, een zwaard. En toch lezen wij telkens, dat de Here medewerkt, en dat Paulus plant, en Apollos nat maakt, maar dat God de wasdom geven moet.
Ik zou een hele rij van Gereformeerde theologen uit de bloeitijd kunnen aanhalen, die als om strijd ons telkens op het hart willen binden, dat er is een KRACHTDADIGE roeping, een staat-verandering van de zondaar, die door Woord EN Geest geschiedt, en die gans wezenlijk onderscheiden blijft van het Woord als GETUIGENIS des Heiligen Geestes.
Het Woord als GETUIGENIS heeft slechts een zedelijke uitwerking, die kan wederstaan worden en die wordt wederstaan. Denk, aan wat Stefanus zegt tot de tandenknersende Joodse raad „Gijlieden wederstaat altijd de Heilige Geest". Daaruit zien wij duidelijk, dat het Woord als GETUIGENIS steeds heeft een zedelijke werking op hart en geweten, op verstand en rede van de mens. Maar als God bij en onder het Woord Zijn Geest paart, dan is er geen tandengekners, en evenmin een vriendelijk complimentje, maar een ootmoedig bukken en een heilbegerig wachten op de Heere en Zijn sterkte.
Ik denk hier aan het woord van Dr. Bavinck, die in zijn dogmatiek (vierde deel) schrijft, dat de uitwendige roeping en zedelijke aanrading onvoldoende is tot zaligheid, maar dat zij door een gans bijzondere werking des Heiligen Geestes in het hart des mensen gevolgd moet worden.
Waarom ik U aan dit zo kardinale punt des geestelijken levens en der Woordbediening met klem herinner? Mijn antwoord ligt in de passage, van wat Ezechiël ons hier laat zien.
Het woord, dat Ezechiël sprak, was DE oorzaak niet, want, zo lezen we, „alzo zegt de Heere, tot deze beenderen: „Ik zal de geest in u brengen en gij zult levend worden".
Er is hier tweeërlei profeteren: een woord, dat beroering brengt, en de Geest die leven wekt „en ik zal mijn Geest in U geven, en gij zult leven (vers 14).
Een beroering!
Wij lezen in vers 7—8 „en de beenderen naderden, elk been tot zijn been, en ik zag en zie, daar werden zenuwen op dezelve, en daar kwam vlees op, en Hij trok een huid boven over dezelve, maar daar was geen geest in hen".
Veel was er, maar veel is niet genoeg.
Hier liggen voor het oog van de Godsman geen beenderen meer, maar mensen, doch het zijn dode mensen. Geest is er niet.
Hier wordt ons getekend, hoe leeg en hoe hol verstandelijke vroomheid is, hoe een getuigenis des Geestes over ons en tot ons nog niet is een wederbaring van ons en in ons. Het Woord kan er zijn, het Woord des Heeren, als Getuigenis des Geestes, is er en toch blijft het alles nog maar uitwendig. Het is de buitenkant, en niet de binnenkant. Het blijft alles nog kil en koud als van een lijk.
Het getuigenis des Geestes, het Woord Gods wordt Sabbath aan Sabbath gepredikt.
Gij hebt dit Woord als Getuigenis des Geestes in Uw huis.
Blijft dit nu geheel zonder uitwerking?
Welneen, het vermeerdert onze kennis, het legt beslag op ons geweten, het geeft de richting voor een zuivere belijdenis, het wijst naar een rechte verhouding tussen staat en kerk en nog zoveel meer.
Hier is veel, wat te roemen en te prijzen is, want het dodenveld heeft naar de uitwendige verschijning een andere aanblik gekregen.
Het zijn geen doodsbeenderen dor en afzichtelijk als vroeger. Het zijn geworden aangeklede doodsbeenderen, want de doodsbeenderen werden met zenuwen belegd, met een huid overtrokken, er kwam vlees op. Maar het voornaamste ontbreekt „er was geen geest in hen".
Zie, hier is gegeven de tekening van een mens en van een kerk, die veel rechtzinnigheid kent en schone vormen heeft, maar die geen geest der vernieuwing door de aderen voelt kloppen.
Het is de Geest des Heeren, die bij en onder en door het Woord de ademtocht wekt, het hart leert roepen tot God en de ziel leert dorsten naar de Heere. Hier is het morgenrood van een nieuwe dag, die leert plukken van de boom des levens, die zijn vruchten geeft, welke het gehemelte zoeter zijn dan honingzeem. Wie dat doorleeft, die gaat van het denken tot het zijn, van de kennisleer tot de zielediepte, van de lage vlakte der nuchtere rechtlijnigheid tot de hoogte der klaarheid en vergezichten van de bergen der zaligheid. Zulk een wordt uit de omklemming der tijdelijkheid heengeleid naar de grenzeloze schoonheid van het eeuwige licht, dat schijnt en blijft schijnen ook op ons doodspad, waarop anders elke lichtsprankel wordt uitgeblust.
Elk hart, dat door de Geest des levens wordt aangeraakt, kan niet roerloos blijven, meer — want beroering is niet genoeg zegt de vallei vol doodsbeenderen — Zulk een hart wentelt het op de Heere en heeft een droefheid naar God, als het hoogst en het zaligst bezit van zijn leven.
Daar groeit wat op zulke velden der ziel. Hier vindt ge de bloemen van geloof en bekering, van liefde Christi en van liefde tot het volk van God. Ik stem toe, ook deze bloemen kunnen haar lenteschoon verliezen, kunnen haar kleurenveelheid zien verflensen, maar geheel afsterven zullen ze nooit. God houdt Zijn werk in het leven in het midden der jaren en ook in het midden van de winterkoude. Hier ontwake weer de bede: „Kom Noordenwind en Zuidenwind, doorwaai de hof, dat zijn specerijen uitvloeien."
Door deze Geest des Heeren Heeren leren wij een weg gaan, die vlees en bloed ten enemale zouden verzaken, en leren wij met Mozes de smaadheid van Christus meerdere rijkdom achten, dan de schatten van Egypte, leren wij genieten, wat wij eens versmaadden, en haten, wat wij vroeger liefhadden.
Wij hebben afscheid genomen van de zonde, al moeten wij soms met diepe smart ervaren, dat de zonde nog geen afscheid genomen heeft van ons.
Maar gelijk in de vallei vol doodsbeenderen- het leven het won van de dood, zo wint de genade het van de zonde, de Geest het van het vlees, Christus het van de Satan. Immers, het moet alles uitlopen op een gans zwaar heir (vers 10).
De strijdende kerk moet de triumferende worden.
De gemeente, die dagelijks nog struikelt in vele, moet een schare worden, die niemand tellen kan.
De vallei vol doodsbeenderen verdwijnt voor de herschepping aller dingen. Immers, uit de baierd der tijden en de onrust der wereld en der volken moet geboren het overwinningslied der gekochten door het bloed des Lams: de Koninkrijken zijn geworden onzes Gods en zijnes Christi.
Welgelukzalig, die uit de donkere ravijnen der tijden en uit de valleien vol doodsbeenderen als gekochten door het bloed en geheiligden door de Geest opgeroepen en opgebeurd zullen worden tot die eeuwige morgen van stoorloos leven, waar de zeven geesten vóór de troon ons de harp en de cither reiken bij het beklimmen van de berg Sion.
En stonden op hunne voeten, een gans zeer groot heir!
En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion, en met hem honderd vier en veertig duizend hebbende de naam des Vaders geschreven aan hunne voorhoofden (Openb. 14).
De profetie van Ezechiel heeft haar voleinding gevonden.

A. (Apeldoorn) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juni 1955

De Wekker | 4 Pagina's

Levendmaking door Woord en Geest (II)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juni 1955

De Wekker | 4 Pagina's