Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Paaszang van de Levensvorst

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Paaszang van de Levensvorst

Ook zal mijn vlees zeker wonen. Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie. Ps. 16:9b en 10; Hand. 2:26b en 27.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

David zingt zijn opstandingspsalm bij zijn graf.
Kan dat? Kunnen ook wij psalmen zingen bij ons geopend graf, waarin wij eens worden gelegd en dat dan boven ons gesloten wordt?
Ja, dat is mogelijk, indien wij in Christus zijn begrepen, Die eens Zijn Paaspsalm gezong heeft.
David zegt in Ps. 16:9b: ook mijn vlees zal tabernakelen in zekerheid. In Hand. 2:26b lezen we: ook mijn vlees zal rusten in hope. David verwacht ook voor zijn lichaam Gods bewaring; meer: op vaste grond verwacht hij ook voor het lichaam de heerlijkheid, waarin de ziel van hem deelt. Zijn lichaam zal wonen in zekerheid. Die woning is tijdelijk; we kunnen ook denken aan de tent, welke de reiziger opslaat. Zijn vlees zal in Gods schuilplaats vertoeven in levende hoop. Het vlees zal zeker wonen: zonder vrees. De vraag is of David hier denkt aan zijn graf. Dat God ook de lichamen der zijnen in het leven beschermt, weten wij. David kende de wet der vergankelijkheid; hij wist te moeten sterven. Hij zag het sterven immers iedere dag om zich voltrekken. Hij wist dat het lichaam terug zou keren tot stof. In verband met wat in vs 10 volgt, geloven wij dat David ook aan zijn graf gedacht heeft. Die dood zal zeker komen, maar in die dood zal David niet blijven. In Ps. 7:6 is sprake van wonen in het stof; in 94:17 van wonen in de stilte en in Jes. 26:19 van wonen in het stof. In die plaatsen gaat het over de doden, dus over de graven. Wij geloven dus dat David in Ps. 16:9b doelt op zijn lichaam in het graf. Dat lichaam zal er tijdelijk vertoeven. De HEERE Zelf betrekt er de wacht bij en daarom zal het er zeker, veilig, rusten. Rusten in hoop; met de zekere verwachting der opstanding.
David spreekt hier profetisch, Hand. 2:26b en 27; 13 :34, 35. Hij ziet, als profeet, het einde van Gods werken. Als profeet spreekt hij ook van de Christus. Sterker: de Christus spreekt in en door hem; spreekt in en door David ook van Zijn eigen graf. Ook het lichaam van Christus zou tabernakelen in veiligheid; Zijn Vader waakte er over.
Het geloof mag hier troost uit putten. Het lichaam wordt begraven. Maar Gods kinderen weten dat het lichaam tabernakelt in levende hoop: de opstanding van het lichaam, in heerlijkheid, is het einde.
In vers 10 zegt David dat de HEERE zijn ziel niet prijs zal geven aan de doodsdiepte. Ook al sterft David, al treedt de dood zijn woning binnen, vreest hij niet, want de HEERE geeft hem niet over aan de doodsdiepte. De doodsdiepte is de volle macht des doods. Wij kunnen hier zeer zeker denken aan wat wij onder de hel verstaan. De HEERE geeft David aan die doodsdiepte niet over. De dood overwint niet. David gaat met God het dal van de schaduw des doods in. David denkt maar niet aan doodsgevaren, maar aan de volle macht van de dood, zoals die in de hel woedt. Aan die diepte geeft de HEERE hem niet prijs.
De HEERE zal zijn gunsteling niet overgeven aan het grafverderf. David zal wel sterven. Het graf moet eens het lichaam weder geven. Het laatste woord is niet aan het graf.
David spreekt hier over Gods gunsteling. Het woord gunsteling zegt ons dat David ten volle deelt in de gunstbetoning Gods. David was Gods gunstgenoot, Ps. 4. Gods gunst waarborgt dat geen van Zijn kinderen ondergaan. Dat alles is verzekerd in Christus. Hij zag het graf wel, maar deze Gunsteling Gods, in Wien de Vader al Zijn welbehagen heeft, zag geen grafverderf. Christus overwon de dood en heiligde het graf. Calvijn zegt dat de levenwekkende geur van de Geest het graf vervulde. Christus stond op tot heerlijkheid.
De Christus, Gods gunsteling in bijzondere zin, zong Zijn Paaspsalm. In Hem openbaart de Vader de volheid van Zijn gunst. Psalm 16 bewijst dat ook de gelovigen onder het Oude Testament geloofden de opstanding van het vlees. De Heilige Geest verklaarde dit ons nader op de Pinksterdag, in de preek van Petrus. David profeteerde en zong zijn levenspsalm door de Geest der profetie, de Bewerker van het leven. In Christus, de Levensvorst, is de volheid van het leven. God gaf Hem niet over aan de doodsdiepte. Christus heeft wel de volle doodsdiepte in Zijn lijden ondergaan, maar Hij is er niet aan prijsgegeven; d.w.z. dat de doodsdiepte niet overwon, maar Christus. En het grafverderf schond Hem niet; Hij stond op in heerlijkheid. Welk een paaspsalm wordt hier dan gezongen. En welk een krachtig geloof beoefende David. Even werkelijk als de tijdelijke dood, is de geestelijke dood. En deze is eeuwig voor wie buiten Christus sterft. Van nature liggen wij allen in de geestelijke dood. Wie met David de paaspsalm in Christus kan zingen, deelt in het wonder der levendmaking. Dan blijkt hoe on onnoemlijk rijk de doodsoverwinning door Christus is. Gods kind zal niet worden overgegeven aan de eeuwige dood; het zal de doodsdiepte niet zien. Wel zal het begraven worden, maar het staat eens op in heerlijkheid, omdat het deelt in Gods gunst, in Christus.
Gods kind kan zingen: ik zal niet sterven, maar leven en de daden des HEEREN vertellen.
Lezers, er is volle gunstopenbaring Gods in Christus. De volheid van leven en genade is in Hem. Die gunst, die genade, houdt in dat de HEERE de levensband legt tussen Zich en Zijn kind en dat kind door die genade onderhoudt en voert tot de eeuwige zaligheid. Door het sterven heen.
Lezers, jong en oud, gij stond allen wellicht eens bij een geopend graf. Gij leest in uw Bijbel waarom het graf er is; gij weet wat daar achter ligt. De ziel van de begraven mens is opgenomen in heerlijkheid, indien de begraven mens als kind van God leefde op aarde. Anders is de ziel overgegeven aan de doodsdiepte in de hel. Dat is ontzettend.
Eens staan anderen om ons graf. Stellen wij ons dat maar gedurig voor ogen. Waar zal dan onze ziel zijn? En hoe zal eens dat lichaam van ons opstaan? Laten wij die vragen toch niet onbeantwoord ?
Hebben wij ons in onze dood leren kennen? Een klein beetje van de doodsdiepte leren verstaan ? De angst der hel doet ons dan sidderen. Dat graf is voor de onvernieuwde mens de doorgang naar de hel. Boven de helpoort staat geschreven: Laat alle hoop varen, gij die hier binnen treedt, want hier is in der eeuwigheid geen hoop meer, zoals eens is gezegd.
Maar wie Christus leerde kennen, wie al zijn hoop op Hem leerde stellen, wordt begraven in hope, d.w.z. met de zekerheid dat het lichaam opstaat in heerlijkheid en de ziel reeds in de hemel is.
Gods gunstelingen gaan in de Gunsteling Gods, Christus, de zekere en eeuwige zaligheid tegen, naar ziel en lichaam. Zij mogen in Christus de Paaspsalm der eeuwige vreugde zingen.

v.d. M.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1956

De Wekker | 4 Pagina's

De Paaszang van de Levensvorst

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1956

De Wekker | 4 Pagina's