Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Licht in de duisternis (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Licht in de duisternis (I)

Toen Mozes zijn hand uitstrekte naar de hemel, kwam er een dikke duisternis in het ganse Egypteland, drie dagen. Maar bij al de kinderen Israels was het licht in hun woningen. Exodus 10:22, 23b. En het Licht schijnt in de duisternis Johannes 1:5a

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

De adventsklokken luiden en wij spreken weer over „de donkere dagen vóór kerstmis".
Juist in deze dagen zingt de gemeente des Heeren op aarde haar schoonste psalm om Christus als Het Licht der wereld te groeten.
Al het kunstlicht der aarde, ontstoken in zoveel tempels van wetenschap en glorie, kunnen niet halen bij het licht, dat in Christus is opgegaan.
Het tekenschrift van het Oude Testament, dat hier onze aandacht vraagt, is wel een heldere schets van het ondoofbare licht, dat in de kerstnacht is gaan schijnen, al klom het ook uit donkere kimmen op.
Het Oude Testament verplaatst ons hier in de schriknacht van Egypte.
Weer staat een andere bode der verschrikking in de poort van Egypte's volksleven en zijn gedaante is zwart als de dood. Drie dagen duisternis, maar een duisternis zo sterk, zo tastbaar, zo vreselijk, dat geen sterveling zich durfde verroeren van zijn plaats. Vers 23 zegt uitdrukkelijk: „Zij zagen de een den ander niet, er stond ook niemand op van zijn plaats in drie dagen."
In het trotse paleis van Farao, waar anders de feestbokaal rondging, en de vrolijke muziek ruiste, is het alles zo bang en zo lang stil, evengoed als in de woning van de dagloner. De duisternis in Egypte kent geen rang en geen stand. De schrikbode des Allehoogsten treedt voor niemand terug.
En toch ginds in Gosen woont een wolk, op wiens drempel deze schrikbode wel terugtreedt. In de woningen of in de woonplaatsen van dit volk schijnt een licht vrolijk en breed.
Dikke duisternis in gans Egypte.
Het is een aanwijzing van de ontzettende waarheid, dat, waar het oordeel Gods zwaar weegt, de duisternis daalt. Waar was het duisterder, dan op Golgotha, maar waar is een oordeel zwaarder, dan op de hoofdschedelplaats?
Is het wonder, dat, waar God in Zijn toorn woont, de Schrift spreekt van de „buitenste duisternis"?
Maar als het licht opgaat voor ons, en als het licht opgaat in ons, wordt het zo klaar en zo waar: in Uw licht, Heere, zien wij het licht.
In Gosen woont een geknecht volk, een getrapt volk, een bijna uitgemoord volk, en dat is toch Het volk, want de Heere, de God van Jacobs zaad, is voor dat volk een Burcht, een Toeverlaat.
Ik ga dit natuurverschijnsel niet verklaren, al zal ook de natuurlijke gesteldheid van Egypte hier een rol gespeeld hebben. In Egypte toch was bekend de Chamsin, de gloeiende heete Zuidenwind, die nog in Italië de sirocco genoemd wordt, en die in Zwitserland bekend staat als Föhn. Ook de vertaling van het Oude Testament, de z.g. Septuaginta, wijst in die richting heen, als zij spreekt van een storm, een orkaan (Thuella).
Maar wij vergeten nimmer, dat in de machten en krachten der natuur de Almachtige Zijn stem en Zijn oordeel laat horen: De God der ere dondert. De stem des Heeren is op de grote wateren.
Hier in Egypte was maar niet een gewoon natuurverschijnsel, maar Farao was diep onder de indruk, dat er een stem des Heeren Heeren in dat bange duister tot hem kwam. Dit heeft Farao vóór op duizenden in onze dagen, die al lang oor en geweten gesloten hebben om de tekenen der tijden te onderscheiden, en die in het bange donker van dit wereldleven er lustig op raak zondigen.
De wereld is mij thans meer dan ooit gelijk aan Egypte, in dikke duisternis gehuld.
Het hielp niet veel, al droeg men in Egypte flambouw en lichttoorts aan. Ze konden er de schrik der duisternis niet door wegnemen. Al draagt de tijdgeest de fakkel der wetenschap hoog, maar het brengt geen licht in de moeilijke problemen bij het angstig vragen „Van waar?" en „Waarheen?". Ik weet 't niet of het U al eens getroffen heeft, maar wanneer wij de gang der wetenschap naspeuren dan zijn de vakgeleerden — het moge dan zijn langs andere wegen, dan vóór enkele duizenden jaren — uitgekomen, waar ze vroeger al stonden n.l. dat alles tenslotte voortgekomen is uit atomen en nevels, en deze.... men weet niet van waar!
Waarlijk, wanneer wij de wereld van thans bekijken, zoals wij haar bekijken moeten, zo kan bij een blik op die wereld alleen de onrust jagen door de mensheid, een onrust, die groot genoeg is om alle vreugde uit het hart te bannen.
Donker Egypte alom!
Donker in de staat, die al lang verleerd heeft om het roer naar Gods Woord te richten!
Donker in de maatschappij, die slechts leeft voor „brood en spelen."
Donker in de kerk, waar grote woorden de plaats innemen voor grote zaken.
Donker in de gezinnen, waar 'n jeugd opgroeit „den ouderen ongehoorzaam".
Donker alom, waar volken, die de Christennaam dragen, die met het licht van het Evangelie zijn omstraald, elkander naar het leven staan, en dat om niets dan om stoffelijke belangen, om niets anders dan heerszucht en eerzucht.
De oorlogsfakkel rookt, en het kruit ligt overal gereed, en wacht slechts, op wie er de lont in zal werpen.
Donker Egypte overal!
Gods soevereiniteit wordt vertreden, zonde en schuld als verouderde begrippen bespot, een zedeverdervende lectuur gaat als een pestwalm door de wereld en vergiftigt hart en hoofd van de jeugd, die, mede door bioscoop en televisie, een willig werktuig van satan en een speelbal van zingenot worden.
In zulk een wereld leeft niet alleen een Christen, leeft niet alleen een kind des Heeren, maar daar klopt in hem datzelfde wereldse hart, met zijn woest bruisende hartstochten, met zijn vleselijke neigingen, een bron van enkel ongerechtigheid. Arglistig is ons hart meer, dan enig ding, wie zal het kennen ?
Voorwaar, Egyptische donkerheid waart daarbinnen rond en, verduisterd in het verstand zouden wij, door God aan ons zelf overgelaten, wegdolen in de nacht van Godvergetenheid en zonde.
Dat duistere zondaarshart kan God niet kennen en wil God niet kennen in de heerlijkheid zijner liefde, in de majesteit van zijn goddelijke deugden.
Dat hart vraagt niet naar God en leeft niet uit God en gaat niet op tot God.
En zelfs na ontvangen genade, hoe moeten wij ons zelf telkens betrappen, dat wij wel afscheid willen nemen van de zonde, maar dat de zonde geen afscheid wil nemen van ons.
Daarom is er zo weinig vertroosting en zo weinig blijdschap der ziel en klopt telkens weer de onvrede aan bij de deur ener ontruste conscientie. Zij liggen in de duisternis der zonde gebonden en de sprankels van licht en pret, die wij oproepen, kunnen die donkerheid niet verdrijven.
Farao kan een tijdlang spottend vragen: wie is de Heere, dat ik Hem gehoorzamen zou. Belzazar kan aan de tafel der ijdelheid de spot drijven met de heilige vaten uit het huis des Heeren, de duizenden en tienduizenden kunnen jagen naar de ijdelheden van deze ijdele tijd, maar dat houden al die mensen toch niet vol, want het wordt Egyptische duisternis naarmate deze mensen al meer de grenzen der eeuwigheid naderen.
En aan die grenzen, waar de Farao's verstijven van schrik en vrees, waar de zwarte en eeuwige nacht daalt, daar rijzen uit vele kraters slechts de rookzuilen van de toorn Gods op.
Hoe wordt het nog ooit licht?
Dan moet ge zijn bij een volk, dat de smaadheid van Christus wil dragen en in wiens midden zonnen van licht en leven stralen, want bij de kinderen Israels was het licht in hun woonplaatsen.
Midden in die Egyptische duisternis gloort een licht, dat ons herinnert aan wat de Schrift zegt: het licht schijnt in de duisternis.
Ge vindt hier het spiegelbeeld, dat God geeft verlichting der kennis in het aangezicht van Jezus Christus.
Een Licht, zo groot zo schoon.
Gedaald van 's hemels troon.
Straalt volk bij volk in d' ogen.

U. [Utrecht], S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1956

De Wekker | 4 Pagina's

Licht in de duisternis (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 december 1956

De Wekker | 4 Pagina's