Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een  wonderlijk "Omdat "

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een wonderlijk "Omdat "

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Omdat zij u noemen de verdrevene; het is Sion (zeggen zij), niemand vraagt naar haar. Jer. 30 :17b.

Ik zal u genezen, zegt de HEERE. Dat is genade. De Schrift leert ons op elke bladzijde, dat de HEERE een groot Ontfermer is en dat Zijn genade geneest.
Het verband in vs. 17 is echter wonderlijk: Ik zal u genezen omdat zij u noemen de verstotene.
Is het verstoten zijn van Israël dan de oorzaak, waarom de HEERE geneest?
Dat kan niet, want Israël is verstoten om eigen zonde
Het volk wordt genoemd: de verstotene ! Men noemt Israël: Sion, naar wie niemand vraagt.
Wie doen die wrede spottaal horen? Wie verachten het volk?
Die hoontaal komt uit het kamp der tegenstanders; de heidenen spotten met dit bondsvolk. En de volken, waarop Israël vertrouwde, toen het vlees tot zijn arm stelde, zullen niet gezwegen hebben.
Deze smaad vloeit voort uit Israël zondedaad.
Israël is, volgens de opvatting van de volken, van de aarde weggevaagd. Met dat volk wordt niet meer gerekend. Het bestaat niet meer voor die volken. Het telt onder de volken niet meer mee. Vergeten wij niet dat Israël het bondsvolk is en de HEERE de levende God is. Israël woonde in het beloofde land. Welk een weelde had de HEERE daar aan dat volk geschonken. In Jeruzalem, de stad van de grote Bouwmeester, de stad door God verkoren om Zijn heerlijkheid te openbaren, stond de tempel. Daar was het centrum der bijzondere Godsopenbaring. Welk een heerlijkheid (Ps. 48).
En nu? Rachel weent over de weggevoerden. Stad en tempel liggen verwoest. Israël is geworden als een eenzame weduwe. Israël Man, de HEERE, bracht het oordeel over Zijn volk. Verstoten is het volk.
Sion, de verkorene, nu de verstotene.
Niemand vraagt naar haar. Niemand zoekt haar op om te helpen. Niemand draagt meer zorg voor die verstotene.
Is het nu gedaan met Israël?
Neen! De HEERE zal haar genezen, OMDAT....
Maar hoe kan dit bestaan?
De hoontaal, over het bondsvolk uitgespoten, is het drijven van satan. Dat spotten is God honen, de levende God bespotten.
Israël werd zwaar gestraft om eigen zonde. De HEERE, de God der wrake, goot Zijn grimmigheid over het volk .uit, omdat het volk het verbond geschonden en op de afgodsaltaren de offers gebracht had. Israël ging in ballingsschap.
Maar in de ballingschap hebben de heidenen het volk bespot en gezegd: Dezen zijn het volk des HEEREN en zijn uit het land weggegaan (Ez. 36 : |18—20).
Maar dat duldt Gods glorie niet. De HEERE kan niet dulden dat heidenen Hem bespotten.
Dan verschoont Hij het volk — niet, omdat het volk er reden toe geeft — om Zijn heilige Naam, welke door het bondsvolk is ontheiligd onder de heidenen (Ezech. 36 :21, 22).
Israël had zich vastgewerkt in de strikken der zonde en moest het oordeel dragen. Er lag een eeltlaag der verharding over het volk. Van het volk was letterlijk niets te verwachten. Daarom — zo zegt de HEERE dan — Ik zal hen lokken (Hos. 2:13). Dit „Daarom", als het wonderlijke „omdat" in de tekst hierboven afgeschreven, wijst terug naar Gods welbehagen. Hij geneest om Zijns Naams wil. Hy heeft Jeruzalem verkoren (Zach. 3) en daarom moet die grote aanklager zelfs wijken.
De vijand spot: Waar is uw God!
HIER ben Ik, zegt Jahwe
Verstoot een ieder u en spot een ieder met u alsof ik een God ben als de afgoden, Ik zal u opzoeken, opzoeken als ge verloren ligt, verloren ligt onder mijn oordeel en Ik zal u genezen. DAAROM, omdat ik Mijn eer handhaaf, Mijn verbond bestendig. Mijn verkiezing waar maak. Juda zal niet weggevaagd worden van de aarde. Ieder zal met haar moeten rekenen. Het Huis van David blijft bestaan. De Lamp wordt niet uitgeblust. De grote Koning komt. Christus. Om Hem red Ik Mijn volk uit de jammerpoel van de ellende.
Dan zal worden gezien dat Sion de verkorene is, de beminde, welke de HEERE liefheeft met eeuwige liefde.
Wij weten wel dat niet al Israël is, wat Israël heet.
Veel bondelingen — ook in onze tijd — dragen smaad en hoon vanwege hun eigen zonde. En wat wacht ons nog?
Maar al zijn er geen bijzondere oordelen op de aarde, dan kan de levende Sioniet, toch wel in bittere ellende zitten. Dat kan ook zijn als gevolg van eigen zonde. Denk maar aan Simon, nadat hij zijn Heere had verloochend. Dan zitten wij eenzaam en verlaten. De vijanden zwijgen niet. En die spottaal maakt het voor de ziel zo onzegbaar bitter, omdat God er dan in wordt gehoond.
God had immers Simon kunnen bewaren. Hij is de Almachtige en de genadige. Dat is zo rijk geopenbaard in Christus. Christus, meermalen door Simon zo krachtig beleden. Maar de HEERE schijnt Zich over Simon niet te bekommeren. Wie vraagt naar hem, de verstotene? Voor zijn eigen beleven is het alsof hij niet meer meetelt in de gemeente, onder de broederen. Verstoten. Veracht. Als een goddeloze gesteld. Niemand zoekt hem op; niemand redt hem uit.
Verstoten. Simon schrap dan maar je naam van de apostellijst en uit het levensboek.
Toch vraagt iemand naar hem; Iemand zoekt hem op. Iemand geneest hem. Die Iemand is de grote Geneesmeester. De HEERE geneest door Christus.
Misschien zit er een van de lezers in een ruisende kuil, gebonden. Voor zijn beleven is hij verstoten. De hemel schijnt gesloten. De HEERE is een muur om hen heen. Geen troostwoord wordt gehoord. Niemand vraagt naar de bezochte en gehoonde. Alleen dit ene wordt grievend beluisterd: Waar is God, op Wie gij bouwdet en aan Wie ge uw zaak vertrouwdet?
ge uw zaak vertrouwdet? Verstoten. O, Nog één stootje en dan . . . . in de hel!
Wat een leed.
Terwijl het vroeger soms zo anders was. Onze ziel steunde op onze Liefste. De kussen van Zijn mond waren onze zaligheid. „Gij zijt de mijne" lispelde de ziel.
Maar nu, nu, na dat afdwalen, na die verachtering in de genade, na het luisteren naar de verleider. N u . . . . nooit meer die vreugde.... Nooit zie ik de Beminde Heiland weer; nooit word ik voor immer de Zijne.
Maar, o wonder. Hij zocht mij, verstotene op. Hij vroeg naar mij, die Hem verloochende. Hoor, daar nadert Hij. Zijn lieflijk aangezicht toont geen haat. Hij spreekt: Ik doe het om Mijnentwil. Keer weder, ook nu. Geloof alleenlijk. Ik blijf getrouw.
„o Heiland! Wiens trouwe mijn ontrouw vergeeft.
Mij liefkoost, inplaats mij te haten.
Nu ben 'k aan Uw liefde voor eeuwig verkleefd.
Nu zal ik U nooit weer verlaten."
Ja, wanneer Gij mij blijft gedenken en geleiden.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 1957

De Wekker | 4 Pagina's

Een  wonderlijk

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 1957

De Wekker | 4 Pagina's