Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De gemene gratie (13)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De gemene gratie (13)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het eerste hoofdstuk van het Johannes Evangelie is een zwaar geladen gedeelte van de Bijbel.
Het gaat hier niet alleen om God en Zijn werken, maar ook over de verhoudingen in het Wezen Gods zelf.
God laat ons hier iets zien van Zijn ondoorgrondelijk bestaan. Wie Johannes één opslaat lette vooral op het onderscheid tussen de namen Logos en Christus.
De laatste naam is onder ons volk meer bekend, dan de eerste. Toch zou de laatste naam, Christus, geen betekenis voor ons hebben, zelfs zou heel het werk van Christus zijn fundamentele waarde verliezen, als wij niet in de eerste naam „Logos" kunnen ontdekken de wereldgrond, t.w. het begin der schepping Gods (Openb. 3:14).
Dit woord uit de Openbaring is oorzaak geworden van verdeeldheid en scheuring in de eerste eeuwen onzer jaartelling, toen de ketterij van Arius alom dreigde, en ditzelfde woord is tot op de dag van vandaag nog telkens disputabel.
Wat wij als bezwaar tegen de Wereldraad van Kerken hebben moet ook hier genoemd. Deze Raad toch laat de Godheid van Christus, dat is het ondoorgrondelijk bestaan van de Zoon Gods en de Vader, aantasten, waardoor opnieuw de ketterij van Arius, zij het in een ander gewaad, om de voorrang wil strijden.
Het gaat altijd op het groot internationale vlak der kerk om de Godheid van Christus, om de Wezenseenheid van de Zoon met de Vader. Een kerk, die de Godheid van Christus verwerpt, of laat blameren, heeft het recht verspeeld om zich „Kerk van Christus" te noemen.
Daarom hebben alle oecumenische concilies dit gemeen, dat zij met hand en tand de belijdenis van de Godheid van Christus als een wezenskenmerk van de Kerk en van het Christendom onverzwakt handhaven.
Wie de Godheid van Christus aantast snijdt het hart uit het lichaam der kerk.
Allen, die de eeuwige generatie van de Zoon loochenen, verstaan onder het „begin der schepping Gods", dat de Zoon het eerste schepsel is. God heeft in den beginne eerst de Zoon geschapen en door deze de overige schepselen. Zo wordt de Zoon in alles de eerste en de grootste en de voornaamste, maar dit gaat ten koste van Zijn Godheid.
Dit is in wezen geen Christendom, maar heidendom, dat altijd het schepsel verheerlijkt. De vrijzinnigheid en het nieuw modernisme of humanisme mogen toezien, of zij niet de grens teniet doen, die de Kerk van Christus heeft getrokken om het geslacht van Arius te weren.
Ik geloof, dat onze Kanttekening het juist heeft gezien, toen zij bij Openb. 3:14 schreef: „dat is werker en oorsprong der schepping van alle dingen, gelijk Johannes 1:3 ".
Christus, zo wil de kanttekening hier zeggen, is het begin der schepping Gods niet in passieve, maar in actieve zin. Hij is de grond en oorzaak aller dingen, en daarom kan hij geen deel van die dingen zijn.
Zeer correct wijst onze Kanttekening naar het eerste gedeelte van Johannes 1, waar de Leer van de Logos wordt behandeld.
In de nieuwe theologie wordt Logos en Christus niet scherp genoeg van elkander onderscheiden.
Wie wel eens in deel 2 van Barth's „Kerkelijke dogmatiek" geneusd heeft weet dit maar al te goed. Ik ben nog altijd overtuigd, dat hier bij Barth meer narcotisering dan exegetisering is te ontdekken. Al kan men waardering gevoelen voor Barth's poging om de volle nadruk te laten vallen op de bijzondere Openbaring in Christus, de prijs, die hiervoor wordt gevraagd kunnen wij en mogen wij niet opbrengen. Hier betaalt Jona de vracht, en dat is altijd te duur.
Deze prijs is daarom te hoog, omdat dit alles gaat ten koste van de algemene Openbaring, en ten koste van de gemene gratie. Van beide moet Barth niets hebben, en zij zijn hem een verstrikking van heidens denken.
Wellicht komt er nog gelegenheid om hierop wat dieper in te gaan. Thans vraagt een rustige bijbelse verklaring onze aandacht over de zin van de Logosleer, zoals Johannes deze in de eerste verzen van hoofdstuk 1 ons heeft gegeven.
Het gaat in dit Schriftgedeelte over de schepping aller dingen. Voor wie deze Schriftpassage rustig leest zal vinden, dat de Schepping is uit de Vader, door de Zoon (Logos) in de gemeenschap van de Heilige Geest.
Hier is de drieheid in de eenheid en de eenheid in de drieheid, met een eigen positie voor elk persoon in de Drie-eenheid
Het diepst mystieke goddelijke leven, klopt in het wezen Gods zelf. Er moet eerst zijn een heilig verkeer van God met God, eer dat er ooit een leven uit God en door God en tot God kan ontstaan.
Omdat God de Allervolmaaktste in Zich Zelf is en in de oceaandiepte en verte van Zijn eigen Wezen Zijn vermaking vindt, heeft Hij geen schepping nodig.
Al wat buiten God ontstaat heeft geen drang der noodzakelijkheid in zich, maar is vrije daad van Gods Wezen en daarom altijd genade. Genade is altijd, wat God onverplicht doet.
Nu begint Johannes met Gods ondoorgrondelijk bestaan als hij zegt: „in den beginne was het Woord (Logos), en het Woord was bij God, en God was het Woord".
De Logos „was". Hij „werd" niet. Hij „was" bij God.
Bij God.
Let erop, dat eerst wordt gezegd, hoe de verhouding van de Logos is binnen het Goddelijke Wezen. Als Johannes van plan is te zeggen, wat er door Hem gemaakt is, zal hij eerst de lezer een indruk geven, van wat de Logos is in betrekking tot God Zelf. Eerst naar binnen, dan naar buiten.
Bij God.
We moeten dit voorzetsel „bij" niet ruimtelijk, niet plaatselijk ons voorstellen.
Er zijn in het Grieks twee woorden om dit „bij" uit te drukken, namelijk para en pros.
Para (bij) gebruikt de Heere Jezus, wanneer hij in het hogepriesterlijk gebed spreekt: „en nu verheerlijkt mij Gij, Vader, bij Uzelve met de heerlijkheid, die ik „bij" U had, eer de wereld was". Hier gaat het om de heerlijkheid, niet om zijn persoonlijkheid.
Maar wanneer het zijn persoonlijkheid raakt gebruikt de Schrift in Johannes 1, het woord „pros" dat ook „bij" betekent, maar meer op een richting wijst in zijn verhouding tot God. Het is God tegenover God in wederkerige relatie, die elk hun eigen positie hebben in heel het werk der Schepping, en die als personen met elkander het grote werkprogram saamstellen, dat de eeuwen zal leiden en dat uit zal lopen niet op de zaligheid des mensen, maar op de heerlijkheid Gods, niet op wereldverlossing, maar op wereldherschepping.
God laat zijn schepping niet los, en dit staat alles in verband met gemene gratie.
We gaan maar weer een schrede verder.

U. (Utrecht) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 januari 1958

De Wekker | 4 Pagina's

De gemene gratie (13)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 januari 1958

De Wekker | 4 Pagina's