Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De gemene gratie (14)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De gemene gratie (14)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Logos en Gemene Gratie.
Als wij nu weer een stapje verder gaan met het lezen van het eerste gedeelte van het Johannes Evangelie zo dient allereerst opgemerkt, dat de vertaling „en het Woord was God" (Joh. 1:1c) zeker kan aanvaard, maar toch niet ten volle uitdrukking geeft aan de oorspronkelijke gedachte der Schrift.
Ik kan de tekst ook vertalen: „God was het Woord".
Ik stem toe, dat op de klank afgaande niet veel verschil te ontdekken valt in deze vertaling. Men zou kunnen opmerken, dat dit slechts een omzetting is van de woorden. Toch is hier een onderscheid. Wij moeten niet uit het oog verliezen, dat de schikking der woorden in het Grieks zo geheel anders is dan bij de moderne talen. In het Grieks en ook in het Latijn schikt men veelal de woorden naar hun betekenis. De woorden, waarop de volle nadruk valt, zet men vooraan. Staat het woord vooraan, of wordt het 't eerst genoemd, zo bepaalt dit zeer sterk de zin der gedachte. Wie dus hier vertaalt: „God was het Woord" legt de volle nadruk op de naam van God. Dit woord „God" als eerste vooraan geplaatst zegt nadrukkelijk, wat de essentiële, de wezenlijke aard en natuur van de Logos is. Het is ook opmerkelijk, dat in de Griekse tekst hier het woord „God" staat zonder lidwoord.
Het woord „God" met het lidwoord wijst meer heen naar het persoonlijk bestaan in het Wezen Gods. Onze vertaling „en het Woord was bij God" zou letterlijk vertaald luiden: en het Woord was bij „de" God. Het ziet direct heen op de persoonsverhouding, zoals deze bestaat in de goddelijke Drie-eenheid.
Maar in de tekst „en God was het Woord" (hier staat de naam „God" zonder lidwoord) moet men zulk een spreekwijze niet personaliter, maar essentialiter lezen, d.w.z. het ziet niet zo direct op zijn persoon, maar op zijn wezen, zijn natuur, zijn kwaliteit. Deze persoon „Logos", „de" Logos is naar zijn wezen in niets van de persoon des Vaders onderscheiden, is de weerspiegeling van al de heerlijkheid des Vaders en daarom vinden wij in Hem al de ideeën uitgedrukt, die leven in de diepte van het denken en willen Gods.
Heel typerend is de tekst in Hebr. 1:3, waar van de Zoon gezegd wordt, dat Hij is het afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid.
Ook deze tekst beantwoordt niet ten volle aan de oorspronkelijke gedachte der Heilige Schrift. De vertaling „het uitgedrukte beeld" is in de nieuwe vertaling niet overgenomen en o.i. terecht. De nieuwe vertaling heeft zich geschikt naar de kanttekening van onze Statenvertaling en gebruikt het woord „afdruksel". Dat is in elk geval beter. De kanttekening van de Statenvertaling schrijft hier: „Afdruksel, omdat de persoon des Zoons de persoon des Vaders volkomen afbeeldt, gelijk een afdruk van het zegel".
De Nieuwe vertaling leest: „de afdruk van zijn wezen".
Maar zelfs deze vertaling laat nog niet ten volle uitkomen en gevoelen wat de oorspronkelijke zin der gedachte is.
De Apostel gebruikt in Hebr. 1:3 het woord „Karakter". Letterlijk staat er „het karakter van zijn hypostase". Nu komt het woord „karakter" van het woord „karassein" dat „krassen", insnijden, „graveren" betekent. Het zegt dus iets meer, dan wat wij in onze vertaling hebben: „het uitgedrukte beeld". Het is veel sterker. De Zoon is in zijn diepste wezen niet anders, dan wat de Vader is in zijn Bestaanswerkelijkheid. Het zit er zo diep bij de Logos in, het is zo rijk in hem gegraveerd, dat Hij niet anders kan, dan de Vader openbaren. De Zoon, de Logos, is de Goddelijke natuur, het Goddelijk leven, de Goddelijke liefde des Vaders deelachtig. Bavinck zegt zo juist: „God deelde Zich mede aan Hem, daarom kan Hij God mededelen aan ons. De Logos is de absolute openbaring Gods, want God heeft Zich met al zijn volheid eeuwiglijk aan Hem medegedeeld".
Wanneer nu deze Logos in al zijn heerlijkheid, grootheid en schoonheid van denken en handelen het afdruksel des Vaders is, zo gaat Johannes in zijn Evangelie naspeuren hoe deze Logos handelend optrad, toen alle dingen „werden".
Wij gaan hier uit de eeuwigheid naar de tijd, uit het zijn naar het worden, uit het absolute naar het relatieve, uit het Wezen Gods naar de werken Gods.
Ik ga nu niet verder in op de onderscheiding tussen de werken Gods naar binnen en de werken Gods naar buiten. Wij staan bij het Johannes Evangelie bij de wording der wereld, als wij lezen: "alle dingen zijn door hetzelve gemaakt, en zonder hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is".
„Gemaakt", zo luidt onze vertaling.
Dit woord „gemaakt" zou kunnen veronderstellen, dat de stof reeds aanwezig was, gelijk dat in de leer van Plato en Philo is te ontdekken. Maken doet dan meer denken aan vormen en modelleren, van hetgeen er reeds was.
Daarom heeft de nieuwe vertaling ook hier de kanttekening van de statenvertaling gevolgd en schrijft: Alle dingen zijn door het Woord „geworden" en zonder dit is geen ding „geworden" dat „geworden" is.
De Logos „was", al het andere „werd"
Hier is dus eerst de verhouding van de Logos naar binnen, en dan volgt zijn verhouding naar buiten, en zijn werk in het worden der dingen.
Eerst drie dingen vooropgesteld:
De Logos God.
De Logos naar zijn persoonlijk bestaan „bij" God.
De Logos, de ideeënrijkdom in God.
Hiernà nu komt een vierde positie, die optreedt in het „worden" der dingen, als de Logos de uitvoerder der ideeën Gods is, waardoor wij niet in een wereld treden van enkel „verschijnselen" maar in een wereld van rijke werkelijkheden waarin Gods ideeën tot klaarheid worden gebracht en waarin de mens en alleen de mens de blijdschap kan en mag vieren om Gods denken na te denken, d.i. om uit de Logos langs logische lijnen te bouwen aan de structuur van de cultuur.
Hierom meen ik te mogen zeggen, dat het spreken over cultuur niet allereerst zijn dieptepunt vindt in Christus, maar in de Logos, en dat daarom alle cultuur tenslotte zoekt niet naar Christus, maar naar God. Het zaad der religie, gelijk Calvijn het genoemd heeft, is onuitroeibaar en religie en cultuur dragen elkander steeds in hun roep naar God. Alleen Christelijke religie roept op tot een Christelijke cultuur. Zij heiligt de cultuur tot een offerande Gods en zij zegt ons, dat de bijzondere genade de algemene heiligt.
Zo herschept Christus het stukgebroken werk van de Logos.
Zo handhaaft God zich in God en komt Gods Schepping en daarmee Gods algemene genade weer op haar plaats en loopt alles uit naar het Woord der Schrift: opdat God zal zijn alles en in allen.
Hier is de cultuur geklommen tot haar schoonste en meest verheven toekomst.
Daarom is er plaats voor tweeërlei Middelaarschap.
Wat is dat?

U. (Utrecht) S.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1958

De Wekker | 4 Pagina's

De gemene gratie (14)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 januari 1958

De Wekker | 4 Pagina's