Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord....

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord....

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De doop van Johannes.
In een schrijven van een br. wordt de vraag gesteld, of er mogelijk ook verband bestaat tussen de doop van Johannes en de z.g. proselietendoop, die bij de Joden in zwang was. Naar dit verband is meer gezocht, maar het is niet te vinden.
Allereerst al niet omdat wij historisch van die proselietendoop weinig afweten wat de oorsprong betreft. Een goddelijke instelling is daarvoor niet te vinden in het O. Testament.
Gelijk men weet werd deze „doop" toegepast bij de overgang uit het heidendom naar het Jodendom. Maar wanneer men daar mee begonnen is weet men niet. De eerste mededelingen daarover, in Joodse literatuur, zijn pas te vinden in de 1e eeuw na Christus dus ver na de doop van Johannes. Men heeft op grond daarvan wel eens de gedachte geopperd en verdedigd dat de Joden deze „doop" van de christenen zouden hebben overgenomen uit een zeker concurrentie motief. Dit is niet waarschijnlijk gezien de felle haat van de Joden tegen de christenen.
En waarschijnlijk bestond reeds geruime tijd deze „doop" eer er officieel melding van gemaakt werd. Wel opmerkelijk is dat het N.T. er nergens melding van maakt al spreekt dat wel van de bekeringsijver der Joden. Matth. 23:15.
Er is dus noch op grond van de Schrift noch op historische gronden enig verband aan te wijzen tussen de doop van Johannes en de „proselietendoop".
Wel is er een gedachtenverband. D.w.z. beide handelingen worden gedragen door dezelfde gedachte. De doop ligt op de grens van een overgang. En bij deze overgang gaat men onder en komt weer op. De ingang in het water wijst op reiniging, afleggen van wat achter is en overgaan tot iets nieuws. Dit is een echt bijbelse, ook met name O. Testamentische gedachte, waar de reiniging door het water, letterlijk en figuurlijk, vaak gesteld wordt. In de doop van Johannes vooral komt dit sterk uit; deze wordt met nadruk „doop der bekering en vergeving der zonden" genoemd. Een sterke beklemtoning van deze overgangs- en reinigingsgedachte dus.
Maar hier houdt dan ook verder alle gelijkheid op. Wanneer we nu verder beide handelingen gaan Vergelijken komt het grote verschil tussen deze beide „dopen" wel heel sterk uit. Allereerst al de oorsprong. Bij Johannes vinden we een zeer sterke bewustheid dat wat hij doet hem van Gods wege opgedragen is. Zie b.v. Luk. 3:2; Joh. 1:33 en Matth. 21:25.
In het verband van het laatste woord stelt Jezus zelf de vraag aan de orde naar de oorsprong van de doop van Johannes. Hij richt deze vraag tot de Joodse leidslieden. Hadden zij kans gezien te bewijzen, dat er bij de doop van Johannes op enigerlei wijze navolging was van de proselietendoop, zij zouden dunkt mij niet nagelaten hebben daar op te wijzen, vooral om zich te onttrekken aan het gezag waarmede Johannes optrad. Hun zwijgen echter in deze situatie wijst er op dat zij enerzijds het goddelijk gezag van Johannes beseften en anderzijds zij zelf óf de proselietendoop nog niet kenden (zie boven) óf geen enkel verband zagen tussen deze en de doop van Johannes.
Verder is er ook in de handeling als zodanig een groot verschil. Bij de Joden is de „doop" één van de handelingen bij de overgang uit het heidendom naar het Jodendom. De doop was daar een zeer bijkomstige handeling; de besnijdenis was de voornaamste en daarnaast ook het offer dat door de betrokkene moest worden gebracht. Bij Johannes is de doop de éne handeling, die alles zegt. Hier is dus reeds de doorbraak van het N. Testament, al behoort Johannes zelf nog tot de O. Testamentische bedeling.
Dan is er nog een kenmerkend verschil. In het bovenstaande heb ik telkens, wanneer het over de Joodse „doop" ging aanhalingstekens gebruikt. Het komt mij n.l. voor dat de naam „doop" voor deze handeling bij de Joden eerst later in een zekere parallellie aan het christendom „doop" genoemd is.
Een eigenlijke doop was die der proselieten niet. Zij werden niet gedoopt maar gingen zelf het bad in en reinigden zichzelf. De proselieten namen een duikbad onder toezicht van drie leraren; de doop van Johannes wees op een handeling waarbij men meer passief dan actief was.
Hier komt nog bij dat de „doop" der proselieten veel meer op het verleden betrekking had en eigenlijk geen verwachting kent. Bij de doop van Johannes is het een en al verwachting. Men werd gedoopt met het oog op het koninkrijk Gods, waarin Christus zelf, wat deze doop uitbeeldde, volle werkelijkheid zou doen worden. Matth. 3:11.
Op grond van al deze gegevens en vergelijkingen kunnen we gerust zeggen, dat er geen enkel wezenlijk verband is tussen de doop van Johannes en de bij de Joden toen reeds bekende of later ingestelde handeling.
De doop van Johannes is en naar zijn oorsprong en naar zijn betekenis van een geheel eigen karakter, gelijk het evangelie, waarbij hij behoort, ook geheel enig is.

Kremer.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1958

De Wekker | 4 Pagina's

Antwoord....

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1958

De Wekker | 4 Pagina's