Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vraag en Antwoord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vraag en Antwoord

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Handoplegging
In een schrijven van een Mn. Ver. vraagt men om enige opheldering omtrent wat we lezen in 1 Tim. 4:14 „Verzuim de gave niet, die in u is, die u gegeven is door de profetie, met oplegging der handen des ouderlingschaps.
Laat ik trachten aan dat verzoek tegemoet te komen.
Timotheus had een bijzondere positie. Hij kan een apostolisch vicaris, een soort vertegenwoordiger van de apostelen genoemd worden. Blijkbaar heeft Timotheus zelf deze positie nogal zwaar gelegen. De herhaalde opwekkingen, die hem van de kant van Paulus toekomen wijzen er op dat hij een vreesachtige aard had, een sterk besef van zijn jonkheid had, telkens tegen zijn taak opzag en zich zijn zwakheden en onbekwaamheid ten volle bewust was.
Meer dan eens wijst Paulus hem op zijn fout: Hij ziet teveel op zichzelf en meet de ambtelijke mogelijkheden daarnaar af.
Daartegenover nu herinnert de apostel, Timotheus aan iets anders en op dat andere moet hij zien. Wat is er n.l. gebeurd? Hij is eenmaal op bijzondere wijze in het ambt gesteld. Dat is geschied naar de profetie. Zie ook 1 Tim. 1:18. Er zijn zelfs profetieën aan voorafgegaan. Dat bij de aanwijzing van iemand tot een bijzondere taak dergelijke „profeten" optraden, weten we uit Hand. 13:1-3. Deze profeten waren in de N. Testamentische kerk geen bijzondere ambtsdragers maar in bepaalde situaties waren zij degenen, door wie de Geest Gods sprak. Wij weten van deze profeten weinig, maar bemerken toch telkens dat zij óf aanwijzingen gaven óf wegen wezen, die men niet zag, of soms ook toekomstige dingen voorzegden. Deze profetie had blijkbaar ook in een bepaalde situatie, waarin een vervanger van de Apostel nodig was, Timotheus aangewezen als de gewenste en geschikte man.
Op grond van deze profetische aanwijzing heeft men hem de handen opgelegd. Dit is een symbolische handeling met meer dan één zin. Het is niet helemaal duidelijk hoe dit geschiedde, of door heel de gemeente of namens haar door de oudsten, de presbyters. Daardoor werd iemand als het ware met de ambtelijke bediening belast, die aan hem overgedragen werd; ook school daar de gedachte in dat nu de Heilige Geest hem zou bekwamen tot dat ambt. Verder wilde deze inschakeling in de dienst en gemeenschap van het ambt zeggen dat nu eigenlijk het persoonlijke schuil gegaan was achter het ambtelijke. Het ging dus nu verder niet om wat Timotheus van zich zelf en zijn zwakheden en gebreken dacht, maar om wat in deze gehele ambtelijke verkiezing en bevestiging verzekerd en bevestigd was. Daarom wijst Paulus daarop meer dan eens in de brieven aan Timotheus, die een echt apostolisch-pastoraal en een vaderlijk vermanend karakter hebben. Uit 2 Tim. 1:6 blijkt dat Paulus zelf ook aan de genoemde handoplegging deelgenomen heeft. Dat is voor de Ap. een reden te meer om daarop te wijzen.
Heeft nu deze handoplegging de gave gegeven? Zo spreekt de Ap. er niet over.
Wel zegt hij dat door het geheel van deze handelingen aan Timotheus verzekerd is dat God de Heere zelf zich ter beschikking gesteld heeft. De Geest Gods heeft dit alles niet tevergeefs gedaan. Het is dan ook kleingeloof, om niet te zeggen, ongeloof van Timotheus, wanneer hij nu telkens meer ziet op wat hijzelf is dan op datgene, waarop de Heere der gemeente hem gewezen heeft door de manier, waarop hij tot de ambtelijke dienst gekomen is. Deze toch heeft hem verzekerd dat hij daartoe gaven heeft en deze hem — daar was de in-het-ambt-stelling borg voor — deze steeds meer geschonken zullen worden.
Hij mag deze gave dan ook niet verzuimen; hij moet ze opwekken. In 2 Tim. 1:6 gebruikt de Ap. een woord dat herinnert aan een smeulend vuur dat onder de as zit. Daar moet lucht bij, de tocht moet er over gaan; Welke deze tocht is? Wel, dat is het werken met alle kracht; aanhouden in bidden, lezen en vermanen, zichzelf niet op de achtergrond stellen, omdat hij jong is. Hij moet willen leven uit de aangewezen zegen, waarop hij door de oplegging der handen gewezen is. Het is juist de traagheid, die een belemmering vormt voor de functionering van de gegeven gaven en de toegezegde zegen. Bedenk deze dingen, wees hierin bezig, opdat uw toenemen openbaar zij in alles, vrs. 15.
De oplegging der handen heeft juist verondersteld dat in de geroepene tot een bijzondere taak de kracht niet is; hem is echter de krachtbron gewezen en daardoor zijn er mogelijkheden, die boven de onze uitgaan. Dit persoonlijk gekleurd vermaan heeft zo een canonieke betekenis voor de kerk en de ambtsdragers van alle eeuwen gekregen.

K.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1958

De Wekker | 4 Pagina's

Vraag en Antwoord

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1958

De Wekker | 4 Pagina's