Uitgangspunt en doel
Wij staan met de catechisatie maar niet op de ruimte zonder uitgangspunt en doel. Verre van dat. Wij weten waarom dit gedaan wordt en wij weten ook wat wij mogen verwachten; niet minder weten wij wat we eigenlijk bedoelen, Het is maar niet een gezellige ontmoeting waarbij het samenzijn van de kerk met haar jeugd opgaat in een ontmoeting, die haar doel in zichzelf heeft.
Dit staat echter vast: uitgangspunt en doel zijn geen vinding van de kerk, de Schrift geeft deze maar dan moet dit ook doorklinken in dit kerkewerk bij uitnemendheid.
Het rapport dat de synode van 1956 ter tafel had en waaruit ik reeds een keer eerder citeerde spreekt ook over deze zaak en doet uitkomen dat indien er geen belofte Gods was de catechisatie geen zin noch doel zou hebben. Terecht zegt dit rapport dan ook:
„De catecheet moet zich ook hier zijn roeping van Godswege bewust wezen. Hij moet weten van Godswege verplicht te zijn deze jongens en meisjes te onderwijzen in de leer der zaligheid.
Daarbij is nu juist niet bedoeld de leerlingen tot de nuchtere en alleen maar verstandelijke erkenning te brengen, dat Gods Woord de waarheid is.
Dat het catechetisch onderwijs van een andersoortig karakter is dan het onderwijs op onze Christelijke scholen, ook dan het godsdienstonderwijs dat daar gegeven wordt, moet ook in de manier, waarop het gegeven wordt, uitkomen.
Dit karakter zou ook te omschrijven zijn als onderwijzing in de belofte des verbonds. Tegelijkertijd komt hier als vanzelf de positie van de catechisant naar voren. Hoe is die te beschouwen en te behandelen?
Het uitgangspunt, dat Dr. A. Kuiper in zijn Encyclopaedie voor de Catechetiek aangeeft en dat ook in de z.g. Vervangingsformule gehandhaafd is, dienen onze catecheten als onschriftuurlijk en gevaarlijk te onderkennen. Ook deze dwaling tast het geheel der geopenbaarde waarheid aan, want wij kunnen het punt, hier in geding, niet isoleren van de andere kerkelijke vragen.
Laat de geest van de tijd er ons niet toe brengen om dit te taxeren als een splinterig twistgeding, dat hier buiten de orde zou moeten blijven'. Dit uitgangspunt raakt de waarheidsvraag. De afzonderlijke leerstukken bestaan niet onafhankelijk van en los naast elkaar, maar ze vormen tezamen een sluitend geheel. Wij spreken niet ten onrechte van de waarheid.
Het gevaar zou niet denkbeeldig zijn bij afwijzing van de Kuyperiaanse visie op de catechisanten, een min of meer „neutraal" uitgangspunt te kiezen en over de positie van de catechisant eigenlijk geen mening te hebben.
De belofte des verbonds of des evangelies, in de doop verzegeld, moet hier ons uitgangspunt zijn. Op de vraag, of men ook de jonge kinderen zal dopen, wordt met nadruk gezegd, dat zij in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, die het geloof werkt, niet minder dan de volwassenen toegezegd wordt.
Hier is de belofte. Ook aan onze catechisanten komt de belofte toe. Belofte is niet de openbaring van Gods onveranderlijk voornemen.
Belofte heeft hier niet het karakter van voorzegging.
De catecheet heeft zijn catechisanten te zien in de verbondsbetrekking, waarin de Heere zelf hen gesteld heeft.
Wij gaan bij dit onderwijs uit van de gedachte, dat de belofte aan het geloof voorafgaat. Dat is schriftuurlijk.
De kracht van zijn onderwijs, het gezag, waarmee de catecheet mag optreden, ligt o.i. uitsluitend in het spreken Gods, enerzijds opdracht, anderzijds belofte.
Wie deze belofte in al zijn rijkdom niet in. het minst kent, kan nimmer catechiseren. Want ook dit werk is „bewegen tot het geloof".
In grote afhankelijkheid van de Heere behoort hij deze arbeid te verrichten, want het is de Heilige Geest alleen die deze onderwezen belofte toepast. Hij maakt het onderwijs vruchtbaar in het hart.
Gezag en tucht brengen uit de aard van dit onderwijs mee, dat geleerd en onder bedauwing van Gods Geest ook verstaan wordt, dat wij in deze weg van God zelf geroepen worden tot geloof en bekering. En van God zelf geroepen tot de belijdenis van Zijn Naam.
Ook gezien tegen de achtergrond van de goddelijke opdracht dient de catechese een sterk gezagselement in zich te dragen.
De kerk spreekt met autoriteit, overtuigd als zij is van het heilig gezag der openbaring Gods en der waarheid, die daarin spreekt.
De jeugd van de kerk moet leren zich aan dit hoog gezag te onderwerpen en dit lief te krijgen.
De kerk zal zich daarom in de catechisatie niet kunnen laten leiden door de vraag „wat wenst de jeugd?" Ook in de catechisatie dient door te klinken: Alzo zegt de HEERE! .
Hieruit vloeit verder voort dat het onderwijs der kerk een sterk traditioneel element heeft. De kerk dient het van Godswege vaststaande door te geven aan het volgende geslacht. De Christelijke en Gereformeerde kerk heeft een eigen schat, die doorgegeven en overgenomen moet worden, zal er continuïteit in het bestaan der kerk op aarde zijn.
Van belang is voorts, dat in het onderwijs de verhouding van geloof en openbaring tot zijn recht kome. Waar deze verhouding scheef getrokken wordt, blijven de bittere vruchten niet uit.
De openbaring is het voorwerp van het geloof.
De catecheet schrome niet catechisanten vertrouwd te maken met de taal der kerk, de taal van Schrift en confessie. Hij wete zich bevoegd om ook meer speciaal de taal van het intieme geloofsleven niet buiten de bespreking te laten, opdat de jonge mensen verstaan mogen dat ook bevinding en leiding des Geestes hun deel mogen zijn.
Daarbij moet men ook de tucht niet vergeten. Tucht in de schoolse zin is hier minder bruikbaar- en o.i. zelfs ongewenst. De catecheet moet vriendelijk en hartelijk zijn. Hij drage zorg voor de nodige variatie in het onderwijs, dwinge én door beslist optreden én door de verheven inhoud van het onderwijs niet alleen een zeker respect, maar zelfs een zekere eerbied af.
Staat ook het catechetisch onderwijs niet teveel onder invloed van de geest van deze tijd? Die tijdgeest heeft het toegelegd op de ondermijning van gezag en tucht en wil de banden ontbinden, waarmee God ook jonge mensen, het zaad der gemeente gebonden heeft.
De twijfelzucht, die in de wereld haar duizenden verslaat, maakt ook op het erf der Kerk haar slachtoffers. Daarom moet de catecheet er niet voor terugschrikken ook de eis des Heeren te vertolken om het Woord Gods met een hartelijk geloof te geloven.
De belofte Gods is niet „vrijblijvend". Ook dat moet de catechisanten als ingeprent worden. Niemand zal zich voor zijn verloren gaan met recht en reden kunnen verontschuldigen.
De verplichting tot hartelijk geloof en tot waarachtige bekering dient ook onze jonge mensen op het hart gebonden te worden, dat men zich in zijn ongeloof en onbekeerlijkheid schuldig weet.
Reeds op de catechisatie van de jongere leerlingen (twaalf jaar) behoort het einddoel de catecheet voor ogen te staan. Dit motief dient het geheel te beheersen.
Dit is bepalend voor gezag en tucht. Het tekent dit gezag als het gezag van het Woord Gods en deze tucht wil zijn tucht des Geestes.
Kremer.
Het slotart. over de catechisatie stond langer over dan de bedoeling was. Binnenkort hopen wij nog enkele artt. over de belijdeniscatechisatie te geven.
K.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 januari 1959
De Wekker | 4 Pagina's