Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Respect voor het werk VI

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Respect voor het werk VI

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Luther.
De kerkhervorming heeft alles te maken met de arbeid. De Reformatie greep het gehele leven aan. Het was een levenshervorming. Dat was vooral merkbaar in het beroep.
Door de bijbelse boodschap van de rechtvaardiging door het geloof gegrepen, moest Luther breken met de Rooms-Aristoteliaanse heiligheidsidee. Daarmee verviel ook het Roomse dualisme van natuur en bovennatuur, heilig en profaan terrein en de dubbele moraal, die het beroepsleven beheerste (geestelijken en leken).
Luther sprak van het priesterschap der gelovigen.
Iedere gelovige moet zijn beroep zien als roeping. Het is geheel onbelangrijk wat men doet. De adel van het werk ligt niet in wat ik doe maar hoe en waarom ik het doe. We werken niet voor de staat of voor ons brood of om iets te doen te hebben, maar om Gods wil. De werker is een hooggeplaatste in het goddelijk beroep. Bekend is Luthers' uitspraak, dat het grove knechtswerk op aarde nederig geacht wordt, maar in de hemel hoog gewaardeerd.
Arbeid is een goddelijke scheppingsorde. Het beroep is een roeping van God om God in de wereld te dienen, en om onze naaste te helpen.

Bijbelvertaling.
Luther heeft in zijn bijbelvertaling het woord „arbeid" vervangen door het woord „beroep". Omdat zijn vertaling een zo grote opgang maakte onder de Duits sprekende volken van midden-Europa, is het woord beroep voor arbeid onder de niet roomsgebleven volken ingeburgerd. In het apocriefe boek van Jezus Sirach 11, vs 20-21 lezen we: „Staat in uw verbond en verkeert daarin en wordt oud doende uw werk. Verwondert u niet in de werken des zondaars, maar vertrouwt de Heere en blijft in uw arbeid". Hier vertaalt Luther „werk" en „arbeid" door „beroep" of ,,roeping".
In de oude kerk of middeleeuwen sprak men van „plicht" als het ging over het gewone, alledaagse werk en van „roeping" als het de arbeid van de monniken betrof. Luther in zijn heftige critiek op de arbeid van monniken en nonnen, verwerpt deze onderscheiding en spreekt van roeping of goddelijk beroep voor alle eerlijke, verantwoordelijke arbeid. Het meisje dat de stoep dweilt, doet een meer Gode behagelijk werk dan de pastoor die loopt te brevieren.

Goddelijk beroep.
We kennen deze uitdrukking uit ons huwelijksformulier. Luther spreekt ook van goddelijk beroep. In een van zijn geschriften geeft hij het volgende voorbeeld : een arme dienstbode kan zeggen: nu kook ik, ik maak bedden op, ik veeg het huis. Wie heeft het mij opgedragen? Mijn heer en mijn mevrouw hebben het mij opgedragen. Wie heeft hen deze macht over mij gegeven ? Dat heeft God gedaan. Dan is het dus zo, dat ik niet alleen hen, maar ook God in de hemel dien. Hoe kan ik dan gelukkiger zijn? Dan is het immers hetzelfde, alsof ik voor God in de hemel zelf mag koken. (Aangehaald door J. Verkuyl: de geest van communisme en kapitalisme en het Evangelie van Christus).
Luther meent, dat hij de woorden goddelijk beroep voor alledaags werk mag ontlenen aan wat Paulus in 1 Kor. 7, 7- 21 schrijft. Nadere exegese van deze teksten steunt de bewering van Luther niet. Dat doet aan het wezen van de zaak niets af. Paulus bedoelt evenwel iets anders dan Luther in Paulus woorden heeft gelezen.

Schriftbewijs.
We lezen in 1 Kor. 7, 20:
„Een iegelijk blijve in die roeping, daar hij in geroepen is".
Wat betekent hier roeping? Luther meende de arbeid, het werk dat iemand doet. Toch is dit niet juist. We moeten ter verklaring terug naar vs 17 waar staat: „doch gelijk God aan een iegelijk heeft uitgedeeld, gelijk de Heere een iegelijk geroepen heeft, dat hij alzo wandele".
God deelt uit: de ene mens krijgt dit werk, de ander iets anders. Van Boven krijgt ieder hier een taak op aarde te verrichten. Dat wordt hem of haar „toegedeeld". Zo krijgt de een zijn taak als slaaf, de ander als vrije. Dit is een toedeling van God.
Waar en welke .plaats iemand ook toegedeeld is, hij heeft daar, in welke omstandigheden ook, te wandelen gelijk de Heere hem tot het geloof geroepen heeft. M.a.w. Hij heeft d a a r te werken en te leven in geloofsgehoorzaamheid aan God. in de hem toebedeelde positie heeft hij de roeping tot geloofswandel.
In die roeping, waar in hij geroepen is, moet hij blijven (vs 20).
Eigenlijk zegt de apostel twee dingen: ons werk wordt ons door God toebedeeld. We hebben het dus in het geloof uit Zijn hand te aanvaarden. En vervolgens: we hebben daar in geloofsgehoorzaamheid en geloofsverbondenheid aan de Heere te werken. Het woord roeping spreekt dus niet van ons gewone, alledaagse werk op zichzelf, maar van de eis tot heiligmaking in ons gewone, alledaagse werk.
Toch is de uitdrukking: goddelijk beroep schriftuurlijk verantwoord. W. Bienert bewijst dit uit de arbeidsethos, die Jezus zijn discipelen leerde (a.w. blz. 201-210).

Geen verdienste.
Door het centraal stellen van de heilsweg (de rechtvaardiging van de goddeloze zonder enige verdienste) ontzegde Luther aan alle arbeid, ook aan die van monniken de verdienste van genade. Daardoor werd het geestelijk beroep in zijn unieke betekenis gedegradeerd. Het kloosterleven kan niet als beroep gelden, omdat het in Gods Woord niet is opgedragen en uit Gods scheppingsordeningen niet is af te leiden. Alle activiteiten der mensen, in welke arbeidstak ook, zijn beroepen.
De arbeidsverdeling berust op de scheppingsordening, waarin Gods wil ons tegen komt.
Wie door geboorte, omstandigheden, aanleg, ontwikkeling tot een bepaald werk gekomen is, moet in deze persoonlijke bestemming een roeping van God zien, en moet zijn werk als beroep bejegenen, hij is daartoe geroepen, zoals hij ook geroepen is tot het heil der genade.
De rangschikking en ordeningen in de beroepen als lagere en hogere verwierp Luther.
De zin van de arbeid ligt in het doen van de wil van God. In de tweede plaats bedoelt de arbeid het nut van de medemens, iedere arbeid, in gehoorzaamheid aan God verricht, ook de nederigste en simpelste, heeft grote zedelijke waarde.
Een christen is op aarde gast en vreemdeling. Als hij zijn beroep in trouwe gehoorzaamheid verricht, zal de wereld hier wel bij varen. Deze gehoorzaamheid is een zaak van de innerlijke gezindheid van de arbeider. Het gaat dus om de arbeidsethos.
Zonder geloof is de opvatting van de eigen beroepsbezigheid geheel onmogelijk. Arbeid moet geschieden als bevolen door de hoogste en beslissende Instantie, d.i. God Zelf. Niet het succes bepaalt de zin van de arbeid. Zonder geloof is elk beroep leeg en zonder inhoud.
Uit deze enkele gedachten van Luther is ons duidelijk geworden dat de reformatie het volle leven heeft aangegrepen. De bijbelse boodschap t.o.v. de arbeid is uit het stof te voorschijn gekomen.
Letten we in een volgend artikel op Calvijns' visie op het werk.

Lw., Hilbers.

Vgl. G. Wünsch, alsvoren.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1959

De Wekker | 4 Pagina's

Respect voor het werk VI

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1959

De Wekker | 4 Pagina's